ECLI:NL:RVS:2021:1501
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had op 26 november 2020 besloten om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 25 januari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.R. van der Linde, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris voerde aan dat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken, maar de vreemdeling stelde dat hij nog in Nederland verbleef en contact had met zijn gemachtigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep leidde echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.