ECLI:NL:RVS:2021:1501

Raad van State

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
14 juli 2021
Zaaknummer
202100674/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had op 26 november 2020 besloten om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, verklaarde op 25 januari 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.R. van der Linde, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De staatssecretaris voerde aan dat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken, maar de vreemdeling stelde dat hij nog in Nederland verbleef en contact had met zijn gemachtigde. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling nog steeds belang had bij de beoordeling van zijn hoger beroep. Het hoger beroep leidde echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.

Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 14 juli 2021.

Uitspraak

202100674/1/V2.
Datum uitspraak: 14 juli 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 25 januari 2021 in zaak nr. NL20.20822 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 26 november 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Daarop heeft de vreemdeling gereageerd.
Overwegingen
1.       Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling met onbekende bestemming vertrokken. De vreemdeling heeft echter laten weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde, dat hij nog in Nederland verblijft en de procedure wil doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, onder 2).
2.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Kesteren
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021
309-915