ECLI:NL:RBDHA:2021:424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2021
Publicatiedatum
25 januari 2021
Zaaknummer
NL 20.20822
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de beoordeling van Uruguay als veilig derde land

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door een gemachtigde, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze aanvraag bij besluit van 26 november 2020 niet-ontvankelijk verklaard, met de stelling dat Uruguay als veilig derde land kan worden aangemerkt. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 7 januari 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld, waarbij eiser aanvoerde dat verweerder niet had voldaan aan de bewijslast met betrekking tot de veiligheid van Uruguay en dat niet alle relevante incidenten in de besluitvorming waren betrokken.

De rechtbank heeft overwogen dat het aan verweerder is om aannemelijk te maken dat Uruguay een veilig derde land is en dat eiser daar redelijkerwijs naartoe kan gaan. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser in Uruguay kan worden toegelaten, onder andere omdat eiser eerder in Uruguay verbleef en een tijdelijke verblijfsvergunning had. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder de relevante informatiebronnen heeft geraadpleegd en dat er geen aanwijzingen zijn dat Uruguay zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat hij te vrezen heeft voor zijn persoonlijke veiligheid in Uruguay.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat Uruguay als veilig derde land kan worden beschouwd. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20822

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [naam] ),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

ProcesverloopBij besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Aanleiding van de procedure en asielrelaas
Bestreden besluit
t het voor hem redelijk is om naar dat land te gaan, aldus verweerder.
Beroepsgronden eiser
3. Eiser voert – kort samengevat – aan dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast bij de beoordeling of Uruguay een veilig derde land is voor eiser. Verweerder heeft niet verwezen naar de vereiste bronnen, genoemd in artikel 3.37e van het Voorschrift Vreemdelingen (VV) 2000. Verder brengt eiser naar voren dat verweerder niet het hele relaas van eiser heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Verweerder is slechts uitgegaan van één incident, terwijl sprake is geweest van meerdere incidenten, aldus eiser. Eiser voert verder aan dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld. Verweerder heeft te kennen gegeven in de stukken ter voorbereiding op de besluitvorming advies te hebben gevraagd aan het [naam] ( [naam] ). Eiser heeft in zijn zienswijze verzocht om dit advies, echter ook bij het bestreden besluit is dit advies niet bijgevoegd door verweerder.
Beoordeling rechtbank
4.1.
In de uitspraken van 13 december 2017 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) uiteengezet hoe verweerder moet vaststellen of een land voor een vreemdeling een veilig derde land is. [1] Uit deze uitspraken volgt dat verweerder bepaalde informatiebronnen over de algemene situatie in het derde land bij zijn oordeel moet betrekken en het door hem verrichte onderzoek en de daarop gebaseerde beoordeling inzichtelijk moet maken. Verweerder moet bij het onderzoek naar en de beoordeling van een veilig land de in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 genoemde informatiebronnen gebruiken, mits deze beschikbaar zijn. Verweerder kan ook andere onafhankelijke, betrouwbare en objectieve bronnen gebruiken. Uit het onderzoek moet verder blijken dat de vreemdeling in het derde land overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.106a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 zal worden behandeld. Als aan de hand van zorgvuldig onderzoek goed is gemotiveerd dat de vreemdeling in het derde land volgens de hiervoor bedoelde beginselen wordt behandeld, kan verweerder dit slechts tegenwerpen indien de vreemdeling een zodanige band heeft met het derde land dat het voor hem redelijk zou zijn daar naartoe te gaan. Dit kan het geval zijn als de vreemdeling in het verleden in dat land heeft gewoond, maar kan ook worden afgeleid uit andere individuele omstandigheden.
4.2.
Het is in beginsel aan verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een zodanige band en het is vervolgens aan de vreemdeling om dat te weerleggen. Daarnaast kan verweerder slechts tegenwerpen dat het derde land voor de vreemdeling een veilig derde land is, indien de vreemdeling wordt toegelaten tot dat land. Het is aan verweerder om aannemelijk te maken waarom toegang tot het derde land in beginsel mogelijk moet zijn. Hiertoe dient verweerder aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van verklaringen van een vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Vervolgens is het aan de vreemdeling om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden in zijn geval niet aanwezig zijn. Verweerder dient de vragen over de band met, en toelating tot het derde land, eerst te beantwoorden. Een inhoudelijke beoordeling van de situatie in het derde land is immers overbodig als de band met dat land niet aan de voorwaarde voldoet of de vreemdeling er niet wordt toegelaten, aldus de Afdeling.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat Uruguay voor eiser kan worden aangemerkt als veilig derde land. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat redenen zijn om aan te nemen dat eiser tot Uruguay zal worden toegelaten. Daartoe heeft verweerder op goede gronden van belang geacht dat eiser voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in het bezit was van een tijdelijke verblijfsvergunning voor Uruguay. Verder heeft verweerder erop gewezen dat Uruguay onderdeel is van [naam] , een unie tussen Brazilië, Argentinië, Uruguay, Paraguay en Venezuela. [2] Ook heeft verweerder erop gewezen dat eiser valt onder de Residentieovereenkomst voor onderdanen van de partijen van [naam] staten. [3] Uit deze overeenkomst blijkt dat men een vergunning krijgt voor twee jaar en dat men na twee jaar een vergunning voor permanent verblijf kan aanvragen. Doet men dit niet, dan valt men daarna onder het reguliere verblijfsrecht van het betreffende land. Uit deze overeenkomst blijkt niet dat men het verblijfsrecht niet meer kan verlengen of dat men het verblijfsrecht verliest als de verblijfskaart kwijt is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de door verweerder genoemde mogelijkheden van toegang in zijn geval niet aanwezig zijn. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling van eiser dat zijn asielaanvraag in Uruguay is afgewezen en dat hij zijn tijdelijke verblijfsrecht aldaar niet (tijdig) heeft verlengd en daarom geen toegang zal krijgen tot Uruguay is onvoldoende.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Uruguay dat het voor hem redelijk zou zijn naar dat land te gaan. Uit de verklaringen van eiser volgt dat hij eerder in Uruguay heeft verbleven en een tijdelijke vergunning had om te werken. Verder volgt uit hetgeen onder rechtsoverweging 5.2. is overwogen dat aannemelijk is dat eiser wederom wordt toegelaten tot Uruguay.
5.4.
Verweerder heeft blijkens zijn besluitvorming verder voldoende inzichtelijk gemaakt dat eiser in Uruguay overeenkomstig de beginselen genoemd in artikel 3.37e, eerste lid, van het VV 2000 en 3.106a, eerste lid van het Vb 2000 zal worden behandeld. Verweerder heeft daartoe overwogen dat Uruguay partij is bij een aantal verdragen, zoals het Vluchtelingenverdrag 1951, het Antifolterverdrag en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. [4] Niet aannemelijk is gemaakt dat Uruguay niet zijn verdragsverplichtingen nakomt. Ook heeft verweerder verwezen naar verschillende informatiebronnen, waaronder rapporten van de [naam] en [naam] . Daarnaast kent Uruguay een verbod op refoulement en is het in Uruguay mogelijk om asiel aan te vragen. Ook in de praktijk vangt Uruguay gevluchte Venezolanen op en alle vluchtelingen en asielzoekers hebben volgens de grondwet gelijke rechten overeenkomstig die van Uruguayaanse burgers. Uruguay is één van de liberalere landen ten opzichte van LHBTI’ers. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor zijn persoonlijke veiligheid als hij terugkeert naar Uruguay. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij in het geval van calamiteiten zich niet zou kunnen wenden tot de (hogere) autoriteiten van Uruguay voor bescherming.
5.5.
Ten aanzien van eisers betoog dat verweerder niet het hele relaas van eiser heeft betrokken en verweerder slechts is uitgegaan van één door eiser ondergaan incident, terwijl sprake is geweest van meerdere incidenten, overweegt de rechtbank als volgt. In het eerste gehoor is een incident ter sprake gekomen en in het nader gehoor heeft eiser verklaard over een ander incident. Verweerder heeft deze incidenten betrokken in de besluitvorming. Voor zover eiser stelt dat sprake zou zijn van nog meer incidenten, overweegt de rechtbank dat zowel in de correcties en aanvullingen, als ook in de zienswijze eiser hier geen melding van heeft gemaakt. Ook op de zitting heeft eiser geen andere incidenten genoemd. Niet is gebleken dat verweerder niet het hele relaas van eiser heeft betrokken bij zijn besluitvorming.
6. Tot slot overweegt de rechtbank dat verweerder in zijn brief van 20 april 2020 heeft gemeld dat geen externe rapportage is opgesteld van het onderzoek door [naam] . Op de zitting heeft verweerder verklaard dat het advies van [naam] enkel voor intern gebruik is bestemd. Verweerder heeft in het voornemen de relevante openbare informatiebronnen opgenomen, waar eiser ook toegang toe en inzicht in heeft. Het verzoek om informatie van eiser ziet volgens verweerder op deze bronnen. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn betoog dat verweerder daarmee in strijd met artikel 3:2 van de Awb heeft gehandeld.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat Uruguay voor eiser als veilig derde land kan worden beschouwd.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van
J.G.J. Geerlings, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Zie p. 1 van het voornemen, p. 4 en p. 5 van het bestreden besluit.
3.Zie p. 2 van het voornemen, p. 4 en 5 van het bestreden besluit.
4.Verdrag betreffende de status van vluchtelingen, Genève 28 juli 1951; Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke en onterende behandeling of bestraffing, New York 10 december 1984; Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, New York 16 december 1966, te vinden op www.overheid.nl.