201909106/1/A2.
Datum uitspraak: 27 januari 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2019 in zaak nr. 18/5983 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2018 heeft de CSG de aanvraag van [appellant] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2018 heeft de CSG het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 december 2019 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Partijen hebben voorafgaande aan de zitting op 14 januari 2021 laten weten niet te zullen verschijnen op de zitting.
Overwegingen
1. De CSG kent uit het schadefonds onder meer uitkeringen toe aan een ieder die door een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft opgelopen.
2. Op 9 augustus 2018 heeft [appellant] bij de CSG een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds. Hij heeft in het aanvraagformulier vermeld dat hij slachtoffer is geworden van stelselmatig huiselijk geweld en als gevolg daarvan fysiek en psychisch letsel heeft opgelopen.
3. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellant] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven.
4. [appellant] is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat de CSG de gevraagde uitkering in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hij stelt dat er voldoende objectieve informatie voorhanden is op basis waarvan het aannemelijk kan worden geacht dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. In dit verband wijst [appellant] op een verklaring van een medewerker van Stichting Arosa, waaruit blijkt dat hij een half jaar bij Arosa is opgevangen, omdat hij slachtoffer was van huiselijk geweld. Een medewerker van Arosa heeft vastgesteld dat het gerechtvaardigd was om hem onderdak te geven in Arosa. Dat kan alleen indien er daadwerkelijk goede gronden zijn om aan te nemen dat hij slachtoffer was van huiselijk geweld, aldus [appellant].
5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer bij uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1538), is het aan de aanvrager van een uitkering uit het schadefonds om met voldoende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een tegen hem opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. In een situatie waarin wel aangifte is gedaan, maar geen strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, is het aan de aanvrager van een uitkering om met aanvullende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van het gestelde geweldsmisdrijf. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1932). 6. [appellant] heeft geen aangifte gedaan bij de politie. Daarom lag het op de weg van [appellant] om met aanvullende objectieve aanwijzingen aannemelijk te maken dat hij slachtoffer is geworden van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf.
7. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] er onvoldoende in is geslaagd objectieve aanwijzingen in te brengen om aannemelijk te maken dat hij het slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf. De eigen verklaring van [appellant] wordt volgens de rechtbank in enige mate ondersteund door de verklaring van Arosa en door het feit dat hij een tijdlang bij Arosa heeft verbleven. De verklaring van Arosa is echter in belangrijke mate gebaseerd op de eigen verklaring van [appellant]. [appellant] heeft verder onvoldoende duidelijkheid verschaft over de aanleiding, de toedracht en de omstandigheden waaronder de mishandelingen hebben plaatsvonden.
8. [appellant] houdt in hoger beroep vast aan het standpunt dat hij met de verklaring van de medewerker van Arosa voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Hij heeft, ter ondersteuning van de eigen verklaring en de verklaring van de medewerker van Arosa, geen informatie van een andere (objectieve) bron overgelegd, welke informatie niet is gebaseerd op wat hij zelf heeft verteld. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat hierin onvoldoende objectieve aanwijzingen kunnen worden gevonden. Daarbij betrekt de Afdeling dat [appellant] geen aangifte heeft gedaan en dat hij ook geen meldingen heeft gedaan. Uit navraag door de CSG bleek dat [appellant] alleen naar het politiebureau gegaan om te vragen of zijn ex-partner zijn auto mocht gebruiken. Alle beschikbare meldingen zijn gedaan door de ex-partner van [appellant]. In deze specifieke situatie kan de verklaring van de medewerker van Arosa niet van doorslaggevende betekenis kan zijn voor de aannemelijkheid van het opgegeven misdrijf.
9. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de CSG de aanvraag in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2021
299.