ECLI:NL:RVS:2021:1364
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- D.A. Verburg
- C.C.W. Lange
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake vreemdelingenbewaring en toekenning van schadevergoeding
Op 29 juni 2021 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 januari 2021. De vreemdeling was op 19 december 2020 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Loth, heeft hoger beroep ingesteld.
In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de staatssecretaris op 16 juni 2015 had vastgesteld dat de vreemdeling niet rechtmatig in de Europese Unie verblijft en hem had opgedragen de Europese Unie onmiddellijk te verlaten. De Raad oordeelde dat de rechtbank niet had onderkend dat het terugkeerbesluit van 16 juni 2015 geen land van terugkeer vermeldde, wat betekent dat de maatregel van bewaring niet op dat besluit mocht worden gebaseerd. De grief van de vreemdeling slaagde, en het hoger beroep werd gegrond verklaard.
De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond. Aangezien de maatregel van bewaring al was opgeheven, was een bevel tot opheffing niet nodig. De vreemdeling kreeg recht op schadevergoeding van € 16.630,00 voor de periode van 19 december 2020 tot en met 2 juni 2021, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten tot een bedrag van € 1.602,00. De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. C.C.W. Lange, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.