Uitspraak
Datum uitspraak: 16 juni 2021
BESTUURSRECHTSPRAAK
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een handhavingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van Waalre ongegrond werd verklaard. Het college had op 25 april 2019 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellant] om het gebruik van zijn pand voor recreatief verblijf via Airbnb te staken. Dit besluit volgde nadat het college had geconstateerd dat de zolderkamer van de woning werd verhuurd aan derden. Op 18 juni 2019 verleende het college een omgevingsvergunning voor het tijdelijk verhuren van de zolderkamer, waarna het handhavingsbesluit op 25 juni 2019 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer bestond bij een inhoudelijke beoordeling van het handhavingsbesluit, omdat dit was ingetrokken. [appellant] was het hier niet mee eens en stelde dat hij een oordeel over de rechtmatigheid van het handhavingsbesluit wilde, omdat hij leges had moeten betalen voor de aanvragen van de omgevingsvergunning. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was en vernietigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling stelde vast dat [appellant] nog steeds belang had bij een inhoudelijke bespreking van zijn bezwaar tegen het handhavingsbesluit, omdat hij van mening was dat voor de verhuuractiviteiten geen omgevingsvergunning nodig was. De Afdeling bepaalde dat het college opnieuw op de bezwaren van [appellant] moest beslissen en veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.