ECLI:NL:RVS:2020:591

Raad van State

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
201806522/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verstrekking van persoonsgegevens door het college van burgemeester en wethouders van Maastricht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders van Maastricht op juiste wijze had gehandeld door op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) een overzicht van verwerkte persoonsgegevens te verstrekken. Het college had dit overzicht op 6 juni 2017 verstrekt, maar [appellante] was van mening dat het college de reikwijdte van haar Wbp-verzoek te beperkt had opgevat. De rechtbank had het beroep van [appellante] ongegrond verklaard, waarop zij in hoger beroep ging. Tijdens de zittingen werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de reikwijdte van het Wbp-verzoek en de wijze waarop het college had gezocht naar de gevraagde persoonsgegevens. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 12 april 2019 en 6 december 2019 behandeld. Uiteindelijk oordeelde de Afdeling dat het college voldoende had gezocht naar de gevraagde persoonsgegevens en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college niet verplicht was om afschriften van de gevonden documenten te verstrekken. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201806522/1/A3.
Datum uitspraak: 26 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Maastricht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 6 juli 2018 in zaak nr. 17/3425 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2017 heeft het college [appellante] op grond van artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: de Wbp) een overzicht van verwerkte persoonsgegevens verstrekt.
Bij besluit van 9 oktober 2017 heeft het college het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [appellante], bijgestaan door [rechtsbijstandsverlener] te [plaats], en het college, vertegenwoordigd door mr. V.L.S. van Cruijningen, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen. Aan de kant van het college is verder mr. L.J.M. Bindels verschenen.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend, naar aanleiding waarvan de Afdeling het onderzoek heeft heropend.
Het college heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 6 december 2019 op een nadere zitting behandeld, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. Van Cruijningen, zijn verschenen.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend, naar aanleiding waarvan de Afdeling het onderzoek heeft heropend.
Het college heeft een reactie ingediend.
[appellante] heeft een reactie ingediend.
De Afdeling heeft het onderzoek gesloten en bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1.    Op 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (hierna: de AVG) van toepassing geworden en is de Wbp ingetrokken. Omdat het besluit op bezwaar in deze zaak vóór die dag is genomen, is de Wbp hier van toepassing.
2.    Artikel 35, eerste lid, van de Wbp luidde: "De betrokkene heeft het recht zich vrijelijk en met redelijke tussenpozen tot de verantwoordelijke te wenden met het verzoek hem mede te delen of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt. De verantwoordelijke deelt de betrokkene schriftelijk binnen vier weken mee of hem betreffende persoonsgegevens worden verwerkt."
Het tweede lid luidde: "Indien zodanige gegevens worden verwerkt, bevat de mededeling een volledig overzicht daarvan in begrijpelijke vorm, een omschrijving van het doel of de doeleinden van de verwerking, de categorieën van gegevens waarop de verwerking betrekking heeft en de ontvangers of categorieën van ontvangers, alsmede de beschikbare informatie over de herkomst van de gegevens."
3.    Bij brief van 9 mei 2017 heeft [appellante] bij het college een Wbp-verzoek ingediend. Hierop heeft het college bij het besluit van 6 juni 2017 een overzicht verstrekt van de persoonsgegevens die in vier vertrouwelijk personeel-nota's (hierna: vp-nota's) zijn verwerkt. In het overzicht zijn de datum en het doel van de verwerking, en de categorie, de ontvangers en de herkomst van de persoonsgegevens vermeld. Op 12 juni 2017 heeft het college aan [appellante] afschriften van de vp-nota's verstrekt. Het college heeft het besluit van 6 juni 2017 bij het besluit op bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft het college te kennen gegeven aanleiding te zien afschriften te verstrekken van de vier vertrouwelijk personeel-besluitenlijsten van de vergaderingen waarin de vp-nota's zijn behandeld.
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank, in het kader van de beoordeling van de beroepsgrond dat het college de reikwijdte van het Wbp-verzoek te beperkt heeft opgevat, de door het college ter zitting gegeven toelichting onjuist in de aangevallen uitspraak heeft weergegeven. De rechtbank is ervan uitgegaan dat het Wbp-verzoek volgens het college is opgevat als te zijn gericht op de verwerking van persoonsgegevens over de rechtspositie van [appellante] in relatie tot de klokkenluidersmelding die zij heeft gedaan. Het college heeft ter zitting van de rechtbank echter te kennen gegeven het Wbp-verzoek te hebben opgevat als ingeperkt tot het college en tot het onderwerp rechtspositie, onder andere verband houdend met de klokkenluidersmelding. De rechtbank heeft daarom in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan, aldus [appellante].
4.1.    Uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank en het door [appellante] overgelegde transcript van een ter zitting van de rechtbank gemaakte geluidsopname blijkt dat het Wbp-verzoek volgens de ter zitting door het college gegeven toelichting ziet op rechtspositionele aangelegenheden, onder meer verband houdend met de klokkenluidersmelding. De rechtbank heeft de toelichting van het college in zoverre onjuist weergegeven. Het betoog is terecht voorgedragen. Gelet op het volgende kan dit echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
Ter zitting van de Afdeling van 12 april 2019 heeft [appellante] toegelicht dat het haar gaat om verwerkingen van persoonsgegevens, ook e-mailberichten en interne stukken, in de boezem van het college inclusief de gemeentesecretaris, en dat dit ook contacten tussen de gemeentesecretaris en ambtenaren omvat. Het college heeft hierop als reactie gegeven dat binnen het aldus weergegeven bereik is gezocht, voor zover het gaat om het onderwerp rechtspositie. De Afdeling heeft vervolgens ter zitting geconstateerd dat partijen het eens zijn over de reikwijdte van het Wbp-verzoek, welke constatering [appellante] niet heeft weersproken. Gelet hierop faalt de beroepsgrond dat het college de reikwijdte van het verzoek te beperkt heeft opgevat. De rechtbank is tot dezelfde conclusie gekomen.
5.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte haar beroepsgrond heeft verworpen dat het college ondeugdelijk naar haar persoonsgegevens heeft gezocht. Volgens haar heeft het college ter zitting niet verklaard dat gericht onderzoek is gedaan naar persoonsgegevens in systemen, waaronder het postregistratiesysteem en het archief. Er is niet gezocht naar memo's, geen navraag gedaan bij de afdeling personeelszaken, geen onderzoek naar persoonlijke archieven gedaan en er zijn geen back-ups van onder meer e-mailsystemen bekeken. De informatiespecialist van de gemeente heeft tegen haar verklaard dat hij niet zelf heeft gezocht en dat degenen die erover gaan alleen in de collegestukken hebben gezocht. Ter zitting van de rechtbank heeft het college niet veel meer gezegd dan dat er navraag bij het bestuurssecretariaat is gedaan. Er is niet op trefwoord gezocht in systemen en mailboxen. Ook is niet verder dan een paar maanden teruggezocht in de mailboxen van het secretariaat. Er is niets gevraagd aan de bestuurders en de inhoudelijk betrokken ambtenaren zelf. Er is niet in papieren dossiers gekeken. Er is in geen enkel document- of postsysteem gezocht. Er is niet nagegaan of er met derden gegevens zijn gewisseld. Er moeten volgens haar collegenota's en notulen over de afhandeling door het college van destijds door haar ingediende bezwaarschriften zijn. Ook moeten er persoonsgegevens zijn verwerkt tijdens contacten sinds 2009 met de door het college ingeschakelde advocaten, onder wie mr. Van Cruijningen, en moeten er e-mailberichten over haar bestaan. Verder moeten er collegenota's zijn over haar als klokkenluider, met welke kwestie de gemeentesecretaris zich jarenlang persoonlijk heeft bemoeid. Voorts moeten er persoonsgegevens zijn verwerkt in het kader van haar toetreden tot de gemeenteraad in 2017, waarover het college destijds ontstemd was. In haar nadere stukken wijst zij verder op een besluit van het college van 24 augustus 2018 op een door haar op 25 mei 2018 ingediend AVG-verzoek. Uit het uitgebreide overzicht bij dit besluit blijkt dat er meer verwerkingen zijn, aldus [appellante].
5.1.     Zoals de rechtbank terecht onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:312) heeft overwogen, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document waarvan verstrekking wordt gevraagd niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
5.2.    De Afdeling stelt vast dat het Wbp-verzoek volgens de brief van 9 mei 2017 is beperkt tot persoonsgegevens die in de periode 2009-2013 zijn verwerkt. Het college hoefde daarom niet te zoeken naar verwerkingen die buiten die periode hebben plaatsgevonden, zoals verwerkingen in het kader van het toetreden van [appellante] tot de gemeenteraad in 2017, nog daargelaten dat die verwerkingen niet op haar rechtspositie als ambtenaar zien. Verder stelt de Afdeling vast dat uit de zittingsaantekeningen van de rechtbank en het door [appellante] overgelegde transcript blijkt dat op die zitting door het college is verklaard dat gericht is gezocht, dat is gezocht in besluitenlijsten, het postregistratiesysteem en het archief, dat navraag is gedaan bij de personeelsafdeling en het bestuurssecretariaat, dat naar e-mailberichten van wethouders is gezocht en dat back-ups zijn geraadpleegd. In zoverre bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank de toelichting van het college onjuist heeft weergegeven. In zijn nadere stukken heeft het college, onder overlegging van een verklaring van de betrokken informatiespecialist, betwist dat deze informatiespecialist tegen [appellante] heeft verklaard dat hij niet zelf heeft gezocht en dat alleen in collegestukken is gezocht. In deze verklaring ontkent deze informatiespecialist dat hij vermelde verklaringen heeft gedaan en licht hij toe dat gericht is gezocht in het digitale postregistratie- en archiefsysteem, in het analoge archief en in de personeelsarchieven. De Afdeling ziet geen grond om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. In hoger beroep heeft het college een nadere toelichting gegeven op de digitale systemen, waaronder het e-mailsysteem, van de gemeente en de wijze waarop daarin is gezocht naar persoonsgegevens van [appellante]. Onderdeel van deze toelichting is een door twee medewerkers van het team Werkplekomgeving opgesteld document met vragen en antwoorden inzake de verwerking van digitale informatie bij de gemeente. Hierin is onder meer vermeld dat het bij de gemeente de verantwoordelijkheid van de verzender of ontvanger van een e-mailbericht is om een archiefwaardig bericht in het digitale archiveringssysteem te registreren en dat een niet geregistreerd e-mailbericht na verloop van tijd door de verzender en ontvanger ervan uit hun e-mailboxen wordt verwijderd, mede om te voorkomen dat data-limieten worden overschreden. Verder is vermeld dat op het moment dat een medewerker uit dienst treedt diens e-mailbox buiten gebruik wordt gesteld en dat door een combinatie van back-up en actieve systemen maximaal negen maanden e-mailboxinformatie wordt bewaard. Voorts is vermeld dat verwijderde e-mailberichten van een medewerker met een actieve e-mailbox door een combinatie van back-up en actieve systemen maximaal zes maanden na het moment van verwijdering kunnen worden hersteld. Er is ook een aantal personen vermeld van wie de e-mailboxen op persoonsgegevens van [appellante] zijn doorzocht. Gelet op deze toelichting ziet de Afdeling geen grond om te twijfelen aan de stelling van het college dat het niet beschikt over onder het bereik van het Wbp-verzoek vallende e-mailberichten met persoonsgegevens van [appellante] over haar rechtspositie. Evenmin ziet de Afdeling grond voor het oordeel dat het college ondeugdelijk heeft gezocht. De door [appellante] in hoger beroep overgelegde stukken, waaronder een door een archiefinspecteur van het Regionaal Historisch Centrum Limburg in het kader van de Wet revitalisering generiek toezicht opgestelde rapportage van 15 maart 2019, maken dit niet anders. Weliswaar constateert de rapportage een aantal tekortkomingen ten aanzien van de informatiehuishouding van de gemeente, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat de stellingen van het college over het verrichte onderzoek naar de persoonsgegevens van [appellante] onjuist zijn. De overgelegde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 januari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:347, waarin die rechtbank aannemelijk heeft geacht dat er in de bij haar voorliggende zaak meer documenten zijn, omdat de door het betrokken bestuursorgaan gemaakte zoekslag onduidelijk is gebleven, doet aan het voorgaande niet af. In deze zaak heeft het college immers wel duidelijk gemaakt hoe is gezocht. De Afdeling zal het beroep van [appellante] op een brief van 16 mei 2012 van de loco-secretaris aan haar niet beoordelen. [appellante] heeft in strijd met de goede procesorde pas na de tweede heropening van het onderzoek in hoger beroep een beroep op deze brief gedaan als voorbeeld van een document dat het college, tezamen met een aantal verband houdende documenten, bij goed onderzoek had moeten vinden. De Afdeling ziet verder geen grond om te twijfelen aan de ter zitting van de rechtbank gegeven toelichting van het college dat veel besluiten op bezwaar in mandaat worden genomen en niet aan het college worden voorgelegd. Ditzelfde geldt voor de ter zitting van de Afdeling gegeven toelichting van het college dat correspondentie met advocaten gebeurt door ambtenaren, niet door collegeleden. Uit het overzicht bij het door [appellante] vermelde besluit van 24 augustus 2018, genomen op een AVG-verzoek met een ruimere reikwijdte dan het Wbp-verzoek, blijkt ten slotte niet dat het college in deze zaak niet alle verwerkingen die binnen de reikwijdte van het Wbp-verzoek vallen, heeft vermeld.
Het betoog faalt.
6.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college niet verplicht was afschriften van de gevonden documenten te verstrekken. Volgens haar heeft zij afschriften nodig om te kunnen vaststellen of de verwerkingen in overeenstemming zijn met de Wbp en om een verzoek om schadevergoeding te kunnen onderbouwen. Verder moet de Wbp volgens haar per 25 mei 2018 AVG-conform worden uitgelegd.
6.1.    De Afdeling zal dit betoog niet beoordelen wegens het ontbreken van een rechtens relevant belang. Niet in geschil is dat het college van alle gevonden documenten afschriften aan [appellante] heeft verstrekt. Het door [appellante] gestelde principiële belang rechtvaardigt geen beoordeling van het betoog.
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2020
620.