ECLI:NL:RVS:2020:484

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
19 februari 2020
Zaaknummer
201905360/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen weigering tot verwijdering van politiegegevens na onterechte aanmerkingen als verdachte

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de korpschef van politie tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de korpschef ten onrechte had geweigerd om gegevens van [wederpartij] uit het politiesysteem te verwijderen. De zaak begon met een besluit van de korpschef op 20 maart 2018, waarin werd geweigerd om de naam van [wederpartij] uit een mutatierapport te verwijderen, waarin hij als verdachte was aangemerkt van het wegrijden van een politiecontrole op [datum 2017]. [wederpartij] stelde dat hij op de betreffende datum in Turkije was en dus niet de bestuurder van de auto kon zijn. De rechtbank oordeelde dat [wederpartij] aannemelijk had gemaakt dat hij niet betrokken was bij de overtreding en dat zijn naam ten onrechte in het mutatierapport stond.

De korpschef ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [wederpartij] aannemelijk moest maken dat hij ten onrechte als verdachte was aangemerkt. De korpschef voerde aan dat [wederpartij] niet voldoende bewijs had geleverd om zijn stelling te onderbouwen. De Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [wederpartij] inderdaad aannemelijk had gemaakt dat hij niet betrokken was bij de overtreding. De korpschef werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [wederpartij].

Uitspraak

201905360/1/A3.
Datum uitspraak: 19 februari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 juni 2019 in zaak nr. 18/3828 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij besluit van 20 maart 2018 heeft de korpschef geweigerd op [wederpartij] betrekking hebbende gegevens uit het politiesysteem te verwijderen.
Bij uitspraak van 11 juni 2019 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 20 maart 2018 vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 december 2019, waar de korpschef, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en [wederpartij] zijn verschenen.
Overwegingen
1.    In een mutatierapport is [wederpartij] als verdachte aangemerkt van het wegrijden van een politiecontrole op [2017]. [wederpartij] heeft verzocht om zijn naam uit dit mutatierapport te verwijderen, omdat hij niet betrokken was bij deze overtreding.
2.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat hij op [2017] in Turkije was, daarom niet de bestuurder van de auto geweest kan zijn en ten onrechte in het mutatierapport als verdachte van de geconstateerde overtreding is aangemerkt.
3.    De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte als toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd dat [wederpartij] aannemelijk moest maken dat hij ten onrechte als verdachte staat aangemerkt. Er moet beoordeeld worden of [wederpartij] heeft aangetoond dat hij ten onrechte als verdachte staat aangemerkt, en dat heeft hij niet gedaan. [wederpartij] is herkend door een politieambtenaar. De korpschef heeft bij deze politieambtenaar nagevraagd of het mogelijk is dat hij zich heeft vergist, maar de politieambtenaar volhardt in wat hij op schrift heeft gesteld, namelijk dat hij [wederpartij] heeft herkend aan de hand van een foto. Dat die foto zeven jaar oud is, maakt niet dat de politieambtenaar niet op deugdelijke wijze de identiteit van de bestuurder heeft kunnen vaststellen. [wederpartij] heeft een boekingsbevestiging overgelegd van een vlucht naar Istanbul op 30 januari 2017, maar die is niet gelijk te stellen aan een instapbewijs. [wederpartij] heeft geen foto’s of rekeningafschriften overgelegd waaruit blijkt dat hij op [2017] in Turkije was. Daarom is niet met zekerheid vast te stellen dat [wederpartij] op het moment van de overtreding niet in Nederland was en het politiegegeven feitelijk onjuist is, aldus de korpschef.
4.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie uitspraken van 21 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:943, en 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:560, onder 3.5), is het aan degene die een verzoek doet om politiegegevens te corrigeren of te verwijderen, om, voor zover dat verzoek betrekking heeft op feitelijke gegevens, de onjuistheid daarvan aannemelijk te maken. De rechtbank heeft dus terecht beoordeeld of [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat het onjuist is dat zijn naam in het mutatierapport staat. Naast de op naam gestelde boekingsbevestigingen van de heenreis op 30 januari 2017 en de terugreis op 16 februari 2017 heeft [wederpartij] nog meer stukken overgelegd. Hij was in Turkije zijn tas met daarin zijn paspoort kwijtgeraakt en heeft toen op 8 februari 2017 bij het Nederlands Consulaat in Istanbul een noodpaspoort aangevraagd. De mailwisseling met het consulaat heeft hij overgelegd. Daarnaast werkte [wederpartij] als taxichauffeur en heeft hij een rittenregistratiekaart van de taxi die hij op dat moment gebruikte overgelegd, waaruit blijkt dat deze auto van 30 januari 2017 tot 17 februari 2017 in de avond niet is gebruikt. Ter zitting heeft [wederpartij] toegelicht dat hij in Turkije was voor een oogoperatie, die plaatsvond op 1 februari 2017. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [wederpartij] aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet betrokken kan zijn geweest bij de overtreding en de korpschef het verzoek tot verwijdering van zijn naam in het mutatierapport moet toewijzen.
5.    Het betoog faalt.
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    De korpschef dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de korpschef van politie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 533,52 (zegge: vijfhonderddrieëndertig euro en tweeënvijftig cent);
III.    bepaalt dat van de korpschef van politie een griffierecht van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Borman    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2020
280-851.