ECLI:NL:RVS:2020:2286

Raad van State

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
202002431/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en uitstel van vertrek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 maart 2020 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 18 september 2017 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen en geweigerd om hem ambtshalve uitstel van vertrek te verlenen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.C.E. Hoftijzer, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling met onbekende bestemming was vertrokken, maar de vreemdeling heeft aangegeven dat hij nog in Nederland verblijft en de procedure wil voortzetten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vastgesteld dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep.

Het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, in tegenwoordigheid van griffier mr. S.P.M. Zwinkels, en is openbaar uitgesproken op 25 september 2020.

Uitspraak

202002431/1/V2.
Datum uitspraak: 25 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 13 maart 2020 in zaak nr. NL17.10707 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen en geweigerd hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 ambtshalve uitstel van vertrek te verlenen.
Bij aanvullend besluit van 16 januari 2020 heeft de staatssecretaris dit besluit gehandhaafd.
Bij uitspraak van 13 maart 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.    Volgens de staatssecretaris is de vreemdeling met onbekende bestemming vertrokken. De vreemdeling heeft echter desgevraagd laten weten dat hij contact onderhoudt met zijn gemachtigde, dat hij nog in Nederland verblijft en de procedure wil doorzetten. De Afdeling stelt daarom vast dat de vreemdeling nog steeds belang heeft bij de beoordeling van zijn hoger beroep (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579, onder 2.).
2.    Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2020
314-897.