ECLI:NL:RVS:2020:2140

Raad van State

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
7 september 2020
Zaaknummer
201906935/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Sevenster
  • E. Steendijk
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdelingenrecht inzake asielaanvragen en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 9 september 2019 hun beroepen tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 19 juli 2019 de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M.O. Wattilete, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris laten weten dat hij de besluiten van 19 juli 2019 heeft ingetrokken en dat de asielaanvragen van de vreemdelingen nu in de nationale asielprocedure worden behandeld. Dit betekent dat de vreemdelingen geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep, omdat zij hun doel al hebben bereikt. Desondanks hebben de vreemdelingen aangegeven dat zij hun hoger beroep handhaven, omdat zij nog belang hebben bij een uitspraak over de gemaakte proceskosten.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat de vreemdelingen onvoldoende belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten biedt onvoldoende aanleiding voor een inhoudelijke beoordeling. De Afdeling heeft ook overwogen dat er geen sprake is van tegemoetkomen door de staatssecretaris, omdat de asielaanvraag pas in behandeling is genomen na het verstrijken van de overdrachtstermijn, wat een veranderde omstandigheid is. De beslissing van de Afdeling is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Uitspraak

201906935/1/V1.
Datum uitspraak: 9 september 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling1] en [vreemdeling 2],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 9 september 2019 in zaken nrs. NL19.16912 en NL19.16914 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 19 juli 2019 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 september 2019 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. M.O. Wattilete, advocaat te Arnhem, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft nadere stukken ingediend.
De vreemdelingen hebben een nadere reactie ingediend.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling bij brief van 25 november 2019 laten weten dat hij de besluiten van 19 juli 2019 heeft ingetrokken en dat de asielaanvragen van de vreemdelingen in de nationale asielprocedure zullen worden behandeld, omdat de overdrachtstermijn als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening (PB 2013, L 180) verstreken is. Dat betekent dat de vreemdelingen geen belang hebben bij een beoordeling van het hoger beroep. De vreemdelingen hebben in hun nadere reactie medegedeeld dat zij hun hoger beroep handhaven, omdat zij nog belang zeggen te hebben bij een uitspraak over de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten.
1.1.    Het hoger beroep van de vreemdelingen is niet-ontvankelijk. Zij hebben namelijk onvoldoende belang bij een inhoudelijke beoordeling van hun hoger beroep, omdat zij hebben bereikt wat zij met hun hoger beroep beogen doordat de staatssecretaris hun asielaanvraag alsnog inhoudelijk in behandeling heeft genomen. De vraag of de staatssecretaris moet worden veroordeeld tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten, geeft onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1423).
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
2.1.    Vervolgens moet worden bezien of de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder de reden voor het vervallen van het procesbelang, reden zijn om de staatssecretaris de proceskosten te laten vergoeden. Daarvoor kan reden zijn als de staatsecretaris geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen of als het procesbelang anderszins door zijn toedoen is vervallen.
2.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 8 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1084, is geen sprake van tegemoetkomen in geval de staatssecretaris een asielaanvraag in behandeling neemt vanwege het verstrijken van de overdrachtstermijn, omdat dit een veranderde omstandigheid is die zich ten tijde van het besluit niet voordeed. Daarom bestaat geen aanleiding om de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. E. Steendijk en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.G.M. Laarhoven, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Laarhoven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 september 2020
488-850.