Uitspraak
Datum uitspraak: 22 januari 2020
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 18 februari 2019 geoordeeld dat de opgelegde boete van € 10.250,00 aan [wederpartij] wegens overtreding van de Huisvestingswet 2014 te hoog was en deze had verlaagd naar € 6.000,00. Het college had op 27 september 2017 een boete opgelegd omdat [wederpartij] betrokken was bij de bedrijfsmatige exploitatie van een hennepkwekerij in een woning. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de financiële situatie van [wederpartij]. In hoger beroep stelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vast dat [wederpartij] niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie en dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de boete te verlagen. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en stelde de boete vast op € 10.000,00, in overeenstemming met de nieuwe Huisvestingsverordening die op 1 juli 2019 in werking was getreden. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het college werd veroordeeld tot vergoeding van proceskosten.