200304721/1.
Datum uitspraak: 11 februari 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 2 juni 2003 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Bij besluit van 1 mei 2002 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) het verzoek van appellant om de gegevens betreffende zijn huwelijk zoals die zijn geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 4 oktober 2002 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 juni 2003, verzonden op 5 juni 2003, heeft de rechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 19 augustus 2003 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 30 september 2003 heeft appellant nadere stukken ingezonden.
Het college heeft hierop gereageerd bij brief van 24 november 2003.
Bij brieven van 28 november 2003 en 5 december 2003 heeft appellant nadere stukken ingezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 december 2003, waar appellant in persoon, vergezeld van zijn [broer] en [broer], bijgestaan door mr. G.O. Perquin, advocaat te Zoetermeer, en het college, vertegenwoordigd door dr. H. Kokken, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, ten eerste, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) worden in de basisadministratie van de gemeente van inschrijving gegevens over de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, - voorzover thans van belang – mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, geen gegevens ontleend, voorzover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 37, derde lid, wordt aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder d en e, geen gegevens ontleend, indien aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, - voorzover thans van belang - wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in artikel 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2. Appellant heeft zich op 20 november 1990 voor de eerste maal doen inschrijven in de Nederlandse bevolkingsadministratie. Ten overstaan van de bevolkingsambtenaar van de gemeente Den Haag heeft hij toentertijd en zonder enig voorbehoud verklaard in 1984 te [plaats], Marokko, te zijn gehuwd met [partner A], geboren 1966 te Marokko. Deze gegevens zijn op grond van het toenmalige Besluit Bevolkingsboekhouding op de persoonskaart van appellant vermeld. Appellant heeft op 8 november 2001 de Nederlandse nationaliteit verkregen. Bij verzoekschrift van 6 februari 2002 heeft hij verzocht de gegevens met betrekking tot zijn huwelijk te wijzigen in: “Gehuwd 12 januari 1976 te [plaats] met [partner B], geboren in 1961 te [plaats]”. Appellant heeft daarbij aangegeven dat hem is gebleken dat de gegevens met betrekking tot de geboortedatum van zijn echtgenote, haar voornaam en haar geslachtsnaam, alsmede de datum van het huwelijk onjuist zijn. Het college heeft het verzoek afgewezen, omdat naar zijn oordeel niet was aangetoond dat de in 1990 en 2002 verstrekte gegevens dezelfde persoon betreffen. Voorts is overwogen dat registratie van het huwelijk uit 1984 naast het huwelijk uit 1976 niet mogelijk is, omdat een persoon ingevolge artikel 1:33 van het Burgerlijk Wetboek slechts met één andere persoon tegelijkertijd door het huwelijk verbonden kan zijn en inschrijving van het tweede huwelijk in strijd is met artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA.
2.3. Appellant betoogt in hoger beroep dat de rechtbank onvoldoende gewicht aan de door hem verstrekte stukken heeft toegekend en heeft miskend dat deze stukken zijn gelegaliseerd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken te Marokko en de Nederlandse ambassade te Rabat. Appellant heeft verwezen naar een ‘attestation de monogamie’, een ‘attestation d’individualité’, een geboortebewijs van [partner B] en een huwelijksakte uit 1976.
Onder verwijzing naar de artikelen 36 en 37 en de parlementaire geschiedenis van de Wet GBA heeft appellant voorts betoogd dat, nu brondocumenten van hogere orde zijn overgelegd, aan de destijds door hem afgelegde verklaring geen gegevens meer mogen worden ontleend. Volgens appellant zijn in de in 1990 afgelegde verklaring fouten geslopen als gevolg van een taalbarrière, doch is voor de gemaakte vergissingen wel een verklaring te geven. Appellant stelt voorts dat hem nimmer is verzocht om bewijsstukken met betrekking tot zijn huwelijk over te leggen. Hij stelt ook geen aanleiding te hebben gezien de ingeschreven gegevens op juistheid te controleren, omdat hij destijds ervan uitging op korte termijn naar Marokko te zullen terugkeren.
2.4. Dit betoog slaagt niet. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een “lager” document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het moment van inschrijving in redelijkheid geen beter document kan worden overgelegd. Dit doet evenwel niet af aan de plicht van de burger om eventueel na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (TK 1988-1989, 21 123, nr. 3, blz. 13 en 44-45).
Niet aannemelijk is dat appellant destijds door de gemeente niet in de gelegenheid is gesteld stukken over te leggen ter controle van de juistheid van de door hem verstrekte gegevens. Het college stelt dan ook met recht dat van de juistheid van de destijds afgelegde verklaring moet worden uitgegaan. Bij inwerkingtreding van de Wet GBA op 1 oktober 1994 heeft het gemeentebestuur deze gegevens ingevolge artikel 121 van de wet ingeschreven in de basisadministratie. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal, zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, gelet op het systeem van de Wet GBA onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat appellant er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de in 1990 verstrekte gegevens feitelijk onjuist zijn. De in 2002 overgelegde ‘attestation de monogamie’, de ‘attestation d’individualité’, de geboorte- en de huwelijksakte - waarvan de rechtsgeldigheid door het college overigens niet wordt betwist - sluiten geenszins uit, dat naast het op 13 januari 1976 gesloten huwelijk blijkend uit de akte met betrekking tot [partner C] (ook genaamd: [partner B], geboren 1961) niet ook sprake is geweest van een huwelijk gesloten in 1984 met [partner A] (geboren 1966). Voorts is de Afdeling van oordeel dat de aanvankelijk opgegeven huwelijksdatum en de geboortedatum van de vrouw te zeer verschillen van de in 2002 opgegeven data om als resultaat van een communicatiestoornis dan wel als vergissing te kunnen worden aangemerkt. Aangezien de met betrekking tot het huwelijk met [partner C] aangedragen gegevens niet worden betwist, werpen de legalisatie van deze gegevens noch de ingezonden akten van bekendheid uit [plaats] (Marokko) een ander licht op de zaak.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat het college niet gehouden was de in de basisadministratie geregistreerde gegevens te wijzigen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. W.D.M. van Diepenbeek , Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.C.S. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Bakker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 februari 2004