ECLI:NL:RVS:2020:1878

Raad van State

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
5 augustus 2020
Zaaknummer
201906797/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing locatie ondergrondse restafvalcontainer in Zeewolde en de gevolgen voor verkeersveiligheid

Op 5 augustus 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over de aanwijzing van een locatie voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (orac) in Zeewolde. Het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde had op 30 juli 2019 besloten om de locatie ZW07, ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42, aan te wijzen voor de plaatsing van de orac. Dit besluit werd op 1 augustus 2019 bekendgemaakt. Omwonenden, aangeduid als [appellant] en anderen, maakten bezwaar tegen deze beslissing, omdat zij vreesden voor negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid door het gebruik en het legen van de container.

De Afdeling heeft de zaak op 2 juli 2020 ter zitting behandeld. De appellanten stelden dat de locatie niet geschikt was vanwege de nabijheid van woningen en een speelplaats, en dat de verkeersveiligheid in het geding kwam. Het college had echter betoogd dat de locatie aan de criteria voldeed en dat de verkeersveiligheid niet negatief zou worden beïnvloed. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de locatie ZW07 aan te wijzen, en dat de bezwaren van de appellanten niet voldoende onderbouwd waren.

De Afdeling concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij de aanwijzing van locaties voor openbare voorzieningen, zoals afvalcontainers, en de rol van de gemeente in het waarborgen van de verkeersveiligheid.

Uitspraak

201906797/1/R1.
Datum uitspraak: 5 augustus 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Zeewolde,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2019, bekendgemaakt op 1 augustus 2019, heeft het college de locatie ZW07 ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42 in de kern Zeewolde aangewezen voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2020, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door C. Zeldenrust, rechtsbijstandverlener te Bolsward, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door A. Damstra en J.A. Zandvoort, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Bij het op 1 augustus 2019 bekendgemaakte besluit (hierna: het besluit) heeft het college concrete locaties aangewezen voor de plaatsing van orac’s. Onder meer is voorzien in de plaatsing van een orac op de locatie ZW07 ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42 in de kern Zeewolde.
2.    [appellant] en anderen wonen in de directe omgeving van de locatie ZW07. Zij kunnen zich niet met de plaatsing van de orac op deze locatie verenigen, omdat zij vrezen voor gevolgen voor de (verkeers)veiligheid door het gebruik en het legen van de orac.
Beoordelingskader
3.    Bij de keuze van een locatie voor orac’s dient het college een afweging te maken van alle betrokken belangen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2506), komt het college bij de keuze voor locaties voor de plaatsing van orac’s beleidsruimte toe. Dit betekent dat de Afdeling, aan de hand van de beroepsgronden, beoordeelt of het college in redelijkheid tot zijn keuze voor de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Daarbij beoordeelt zij allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, beoordeelt de Afdeling vervolgens of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor die locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
4.    Bij het aanwijzen van locaties voor orac’s hanteert het college de volgende criteria:
- De loopafstand tussen de verste woning en de container bedraagt niet meer dan 300 meter;
- In de grond zitten veel kabels en leidingen. Hiermee moet rekening gehouden worden bij de keuze van de containerlocaties;
- Er kunnen niet meer dan om en nabij 140 woningen aangesloten worden op één container;
- Het voertuig dat de containers komt legen moet er "goed bij kunnen" zonder dat er overlast of onveilige situaties ontstaan;
- De locatie van de container mag niet ten koste gaan van de (verkeers)veiligheid.
Voorbereidingsprocedure
5.    [appellant] en anderen betogen dat het besluit in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet zorgvuldig is voorbereid. Zij voeren aan dat de locatie ZW07 op basis van onjuiste informatie is aangewezen als een geschikte locatie voor het plaatsen van een orac, omdat de gemeente een kaart heeft gebruikt waarop in plaats van een fietspad een doorgaande weg stond ingetekend.
5.1.    Het besluit tot aanwijzing van locaties voor de plaatsing van de orac’s is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb. In eerste instantie zijn de bewoners uitgenodigd voor informatieavonden op 22 en 24 mei 2018 over het plaatsen van de orac’s. Vervolgens heeft het college op 2 april 2019 een ontwerpbesluit vastgesteld en dat besluit van 2 april 2019 tot en met 15 mei 2019 ter inzage gelegd. [appellant] en anderen hebben hun zienswijzen naar voren gebracht. Het college heeft erkend dat in het ontwerpbesluit een onjuiste kaart is gebruikt waarop was opgenomen dat de verbinding tussen Kobalt en Seleen een doorgaande weg is, terwijl dit een route voor fietsers en voetgangers is. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen heeft het college dit gecorrigeerd en bij de vaststelling van het besluit wel gebruikgemaakt van de juiste gegevens. In dat verband staat in de zienswijzennota dat de locatie ZW07 vanwege de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig en de verkeersveiligheid is opgeschoven richting de Krypton met een gepaste afstand van ongeveer 3 m tot het fietspad. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre onzorgvuldig is voorbereid.
Het betoog faalt.
Veiligheid en bereikbaarheid
6.    [appellant] en anderen betogen dat het besluit is vastgesteld in strijd met de toetsingscriteria van het college, omdat de plaatsing van de orac ten koste gaat van de veiligheid ter plaatse van de locatie ZW07 en bij het legen van de orac overlast en onveilige situaties zullen ontstaan. Zij voeren in de eerste plaats aan dat de verkeersoverlast ter plaatse met de plaatsing van de orac zal toenemen, omdat de bewoners het afval met de auto zullen wegbrengen en dit zal leiden tot verkeerstoename. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben zij de verkeersveiligheidsaudit "Beoogde locatie ondergrondse afvalcontainer ZW07, Bergkwartier-laag, Zeewolde" van 5 oktober 2019 van Integraal Verkeersadvies (hierna: de verkeersnotitie) overgelegd. Daarin staat dat de locatie ZW07 niet voldoet aan de verkeersveiligheid. Zij voeren in de tweede plaats aan dat de orac ten onrechte nabij een speelplaats en dicht op de woningen wordt geplaatst. [appellant] en anderen stellen, onder verwijzing naar een brief van 2 april 2020, dat bij de locatie ZW07 meerdere speeltoestellen geplaatst zullen worden. Verder voeren zij in dit verband aan dat het inzamelvoertuig bij het legen van de orac fietsers op het fietspad zal blokkeren. Volgens hen zal dit leiden tot onveilige situaties ter plaatse. In dat verband wijzen zij ook op artikel 23 van de Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het RVV 1990) waarin staat dat de bestuurder zijn voertuig niet mag laten stilstaan op een fietsstrook of op de rijbaan langs een fietsstrook.
Daarnaast betogen [appellant] en anderen dat de locatie ZW07 vanwege de slechte bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig en voor de bewoners niet geschikt is voor de plaatsing van een orac. Zij voeren aan dat deze locatie is gelegen aan de rand van het verzorgingsgebied waardoor de loopafstand voor bewoners - ook voor de bewoners tussen Telluur en Radon - anders dan de oorspronkelijke locatie is toegenomen van 122 m naar 147 m. Tevens voeren zij aan dat de aangewezen locatie geen doorgaande weg is, zodat de weg ter plaatse niet geschikt is voor het inzamelvoertuig.
6.1.    Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de orac op voldoende afstand van de woningen wordt geplaatst. De afstand tot de dichtstbijzijnde woning bedraagt ongeveer 15 m. In het aangevoerde ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat deze afstand onvoldoende is.
Over het betoog dat de plaatsing van de orac zal leiden tot een te grote verkeerstoename, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het afval in de meeste gevallen lopend zal worden weggebracht. Het college heeft daarbij van belang kunnen achten dat de orac op loopafstand van de woningen wordt geplaatst, dat op de orac maximaal 140 woningen worden aangesloten en dat daardoor slechts een klein deel van de bewoners het afval met de auto zal wegbrengen. Ook heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de weg met name door bestemmingsverkeer wordt gebruikt.
Gelet op deze geringe toename van het aantal verkeersbewegingen heeft het college zich tevens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plaatsing van de orac de verkeersveiligheid ter plaatse niet negatief zal beïnvloeden. Over de nabijgelegen speelplaats heeft het college toegelicht dat de orac is verplaatst vanuit het hart van de speelplaats naar de rand van het speelgebied. De enkele omstandigheid dat de orac nabij een speelplaats wordt geplaatst, maakt niet dat de locatie ongeschikt is. Het college heeft in zijn afweging kunnen betrekken dat de orac is gelegen in gemengd gebied dat geschikt is voor verkeer, groenstrook met beplanting, speelvoorzieningen en parkeerstroken. Verder heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat de orac gemiddeld slechts een keer per week moet worden geledigd en dat dit tot weinig extra verkeersbewegingen leidt. Ook heeft het in aanmerking kunnen nemen dat thans al een opstelstrook voor rolcontainers is aangelegd in de groenstrook en dat al een inzamelvoertuig door de straat rijdt voor het legen daarvan, zodat eventuele hinder vanwege de orac beperkt zal zijn. Dat inmiddels dicht bij de locatie van de orac speeltoestellen zijn geplaatst, leidt onder deze omstandigheden, nog daargelaten dat deze ontwikkeling van na het besluit is, niet tot een ander oordeel.
Het betoog over artikel 23 van het RVV 1990 begrijpt de Afdeling aldus dat [appellant] en anderen betogen dat de verkeersveiligheid van fietsers in geding komt doordat het inzamelvoertuig bij het ledigen van de orac het fietspad zal blokkeren. Daarover staat in de zienswijzennota dat de locatie ZW07 vanwege de verkeersveiligheid is opgeschoven richting de Krypton met een afstand van 3 m tot het fietspad. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat de orac zo wordt geplaatst dat het fietspad niet geblokkeerd wordt door het inzamelvoertuig en ter plaatse dus geen verkeersonveilige situatie ontstaat. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat het inzamelvoertuig het fietspad zal blokkeren. Anders dan zij stellen is, zoals ter zitting door het college aan de hand van een situatiefoto is toegelicht, ter hoogte van de orac dan wel het fietspad ook geen oversteekplaats aanwezig die door het inzamelvoertuig wordt geblokkeerd. Verder heeft het toegelicht dat de orac weliswaar bij een bocht wordt geplaatst, maar dat die bocht voldoende ruim is, dat voldoende zicht bestaat en dat automobilisten kunnen anticiperen op naderend verkeer. De Afdeling ziet geen aanleiding aan deze toelichting van het college te twijfelen, zodat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersveiligheid van fietsers in zoverre evenmin in gevaar komt. Daarbij heeft het college in aanmerking kunnen nemen dat het inzamelvoertuig bij het legen van de orac de weg gemiddeld één keer per week en slechts voor korte duur gedeeltelijk zal blokkeren, zodat de invloed van het legen van de orac op de verkeersveiligheid beperkt zal zijn. Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat aan de chauffeur van het inzamelvoertuig instructies worden meegegeven voor het legen van de orac’s. De verwijzing van [appellant] en anderen naar de verkeersnotitie leidt gezien het voorgaande niet tot een ander oordeel.
Het aangevoerde over de toename van het verkeer en de verkeersveiligheid leidt dan ook niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid voor de aangewezen locatie heeft kunnen kiezen.
De betogen falen in zoverre.
6.2.    In wat [appellant] en anderen aanvoeren over de bereikbaarheid van de locatie bestaat evenmin aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie ZW07 niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Het college heeft daarbij kunnen betrekken dat de locatie ZW07 voldoet aan de vastgestelde criteria. Daarover heeft het toegelicht dat de loopafstand voor de bewoners van het Telluur en de Radon weliswaar langer is geworden, maar dat wordt voldaan aan de loopafstand van 300 m. Ook is de loopafstand voor de andere bewoners in het verzorgingsgebied korter geworden, aldus het college. Dit is door [appellant] en anderen niet bestreden. Verder heeft het college in zijn afweging kunnen betrekken dat de locatie goed bereikbaar is voor het inzamelvoertuig. Daartoe heeft het toegelicht dat, zoals hiervoor is vermeld, de Krypton verschillende functies kent zoals voet- en fietspaden, speel- en groenvoorzieningen en parkeerstroken, maar tevens geschikt is voor het autoverkeer. De enkele omstandigheid dat de weg geen doorgaande route is, maakt niet dat de locatie ZW07 reeds daarom ongeschikt is voor het plaatsen van een orac. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie van de orac voor het inzamelvoertuig of voor de bewoners niet goed bereikbaar is.
Het betoog faalt.
Gewijzigde locatie: motivering, gelijkheidsbeginsel en beginsel van fair play
7.    [appellant] en anderen betogen dat de gewijzigde locatie ten opzichte van de tijdens de inspraakavonden gepresenteerde locatie onvoldoende is gemotiveerd. Het college heeft die locatie naar aanleiding van de ingediende bezwaren tijdens de inspraakprocedure weliswaar verplaatst naar de locatie ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42, maar volgens hen zijn dezelfde bezwaren over de verkeersveiligheid door de in de nabijheid gelegen speelplaats en woningen en de bereikbaarheid voor het inzamelvoertuig en de bewoners onverkort van toepassing op de aangewezen locatie. Hierdoor is het besluit volgens hen in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
Daarnaast betogen [appellant] en anderen dat het besluit is genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel, omdat bezwaren tegen de tijdens de inspraakavonden gepresenteerde locatie - nabij een speelplaats, nabij de woningen en de slechte bereikbaarheid - onverkort van toepassing zijn op de aangewezen locatie en deze daarom ten onrechte niet worden gehonoreerd door de gemeente. Tevens voeren zij aan dat de bezwaren dat de loopafstanden te groot zijn en dat de orac te dicht bij woningen wordt geplaatst ook zijn gehonoreerd voor de orac’s op de locaties ZW09 en ZW11. In dat verband heeft de gemeente als voordelen genoemd dat het inzamelvoertuig niet de wijk in hoeft en dat de orac wordt geplaatst aan een invalsweg van de wijk, zodat de orac niet meer direct voor een woning staat. Volgens hen worden gelijke gevallen ongelijk behandeld. Verder voeren [appellant] en anderen aan dat het besluit in strijd is met het beginsel van fair play, omdat de gemeente identieke bezwaren elders in de wijk heeft gehonoreerd, terwijl deze bezwaren tegen de locatie ZW07 niet zijn gehonoreerd.
7.1.    Gelet op wat hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen, heeft het college voldoende gemotiveerd waarom het de locatie ZW07 geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Naar aanleiding van de reacties tijdens de informatieavonden heeft het college de in eerste instantie gepresenteerde locatie gewijzigd. De locatie ZW07 is verplaatst vanuit het hart van de speelplaats naar de rand van het speelgebied. Daartoe heeft het college toegelicht dat de oorspronkelijke locatie vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid niet geschikt werd geacht en dat de aangewezen locatie beter aansluit op de toetsingscriteria. Verder heeft het toegelicht dat de loopafstand van de locatie ZW07 tot de dichtstbijzijnde woning in de aangewezen situatie weliswaar langer is, maar dat in dit geval de woningdichtheid ter plaatse van de locatie ZW07 lager is. De Afdeling ziet, mede gelet op wat hiervoor onder 6.1 en 6.2 is overwogen, geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college gegeven toelichting over de verplaatsing van de locatie ZW07. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat het college het besluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet deugdelijk heeft gemotiveerd. De door [appellant] en anderen genoemde uitspraak van 25 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2507, onder 2.4 en 2.5, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het college in het voorliggende geval wel gemotiveerd heeft waarom de aangewezen locatie ondanks de nabijgelegen speelplaats, uit een oogpunt van verkeersveiligheid geschikt wordt geacht.
Het betoog faalt.
7.2.    In het aangevoerde ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld. Het college heeft onweersproken gesteld dat de plaatsing van de orac’s is getoetst aan de opgestelde criteria en dat iedere situatie afzonderlijk is beoordeeld. Daarom is geen sprake van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld.
Gelet hierop en gelet op wat hiervoor onder 6.1 is overwogen, bestaat in het aangevoerde evenmin aanleiding voor het oordeel dat het besluit in zoverre is genomen in strijd met het beginsel van fair play.
Het betoog faalt.
Vertrouwensbeginsel
8.    [appellant] en anderen betogen dat het college handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel. Zij voeren, onder verwijzing naar het overleg op 27 augustus 2019 met de deskundige S. Veenstra, de wethouder E.W. Suithoff en de ambtenaar A. Damstra, aan dat is toegezegd dat de insteek van het overleg is om er onderling uit te komen en dat een eventuele beroepsprocedure dan niet aan de orde zal zijn. Volgens [appellant] en anderen heeft het college echter geen rekening gehouden met de ingebrachte bezwaren tegen de locatie op de hoek van Seleen en Krypton.
8.1.    Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen (vergelijk de uitspraak van 13 mei 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1223, onder 7.1).
8.2.    Het college heeft, onder verwijzing naar het verslag van het overleg op 27 augustus 2019, toegelicht dat door de wethouder is aangegeven dat het overleg is bedoeld om de bezwaren van de betrokkenen aan te horen, maar dat hij verder geen toezeggingen kan doen. Het verslag is als bijlage bij de brief van het college van 5 september 2019 verzonden naar betrokkenen. In die brief is medegedeeld dat het overleg is besproken in de vergadering van het college op 3 september 2019, maar dat het overleg verder geen aanleiding heeft gevormd om de locatie ZW07 ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42 te wijzigen. De Afdeling overweegt dat [appellant] en anderen niet met concrete gegevens aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen gestelde toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan. Daarom bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het besluit in strijd met het vertrouwensbeginsel is vastgesteld. Voor haar oordeel acht de Afdeling de inhoud van het verslag van het overleg - waarin is benadrukt dat geen toezeggingen kunnen worden gedaan - mede van betekenis.
Het betoog faalt.
Alternatieven
9.    [appellant] en anderen betogen dat er geschikte alternatieve locaties zijn, omdat deze locaties voldoen aan de aanwijzingscriteria en zijn gelegen langs een straat of invalsweg. Zij voeren aan dat het college een voorkeur heeft voor dergelijke locaties, omdat bewoners dagelijks langs deze wegen rijden. Zij wijzen op de locaties op de hoek van de Radon en het Telluur en nabij de hoek van het Telluur en de Seleen. In dat kader voeren [appellant] en anderen, onder verwijzing naar de uitspraak van 14 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4113, ook aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom niet voor deze alternatieve locaties is gekozen.
9.1.    Het college heeft toegelicht dat [appellant] en anderen een alternatief hebben aangedragen waarbij de locatie ZW07 ter hoogte van het perceel aan de Krypton 42 wordt vervangen door de locaties aan het Telluur en nabij de kruising Uraan-Elementen. Volgens het college moeten in het voorstel van [appellant] en anderen beide locaties worden aangewezen voor de plaatsing van een orac, terwijl een extra orac voor dat gebied niet nodig is. Er bestaat geen aanleiding om te twijfelen aan de door het college gegeven toelichting. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college zich met deze motivering in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de genoemde alternatieven niet aan de aanwijzing van locatie ZW07 in de weg staan.
Het betoog faalt.
Conclusie
10.    Het beroep is ongegrond.
11.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2020
374-909.