201909170/1/V3.
Datum uitspraak: 1 juli 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 december 2019 in zaak nr. 19/4528 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om krachtens artikel 64 van de Vw 2000 te bepalen dat zijn uitzetting achterwege blijft, afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2019 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 december 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Vreede, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Hij heeft gevraagd zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat de voor de vreemdeling noodzakelijke medische behandeling volgens hem in Nigeria aanwezig is. Deze uitspraak gaat over het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris nader onderzoek moet verrichten naar de beschikbaarheid van de noodzakelijke medicatie in Nigeria.
Medische advisering
2. Uit het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 11 juni 2018 volgt dat de voor de vreemdeling noodzakelijke medicijnen Descovy en Dolutegravir beschikbaar zijn in Nigeria. In reactie op dat advies heeft de vreemdeling een e-mail overgelegd van professor Akanmu, voorzitter van het National Task Team on Antiretroviral therapy en Hematoloog bij de Lagos University Teaching Hospital, waaruit volgens de vreemdeling blijkt dat het combinatiemedicijn Descovy niet geregistreerd is en dat het medicijn Dolutegravir niet is opgenomen in het overheidsprogramma. In reactie hierop heeft het BMA de aanvullende nota's van 8 maart 2019 en 15 mei 2019 uitgebracht, waarin het eerdere oordeel dat de noodzakelijke medicatie beschikbaar is in Nigeria is bevestigd.
Uitspraak van de rechtbank
3. De rechtbank heeft overwogen dat de e-mail van professor Akanmu en de database van de NAFDAC concrete aanknopingspunten bevatten voor twijfel aan het BMA-advies en de aanvullende nota's van het BMA. Hieruit kan volgens de rechtbank namelijk worden afgeleid dat de noodzakelijke medicijnen niet geregistreerd staan in Nigeria of niet in de overheidsprogramma's zijn opgenomen. De rechtbank heeft daarom geconcludeerd dat de staatssecretaris ten onrechte het BMA-advies en de aanvullende nota's aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd.
Beoordeling van het hoger beroep van de staatssecretaris
4. Volgens de zonder voorbehoud gegeven conclusie in het BMA-advies en de aanvullende nota's, gebaseerd op informatie van de vertrouwensarts, zijn de voor de vreemdeling noodzakelijke medicijnen Descovy en Dolutegravir beschikbaar in Nigeria. De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht dat hij in principe van de juistheid van deze informatie mag uitgaan (uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4109). De vreemdeling heeft met de e-mail van professor Akanmu niet aannemelijk gemaakt dat deze informatie niet klopt. In dat verband heeft de staatssecretaris terecht aangevoerd dat uit die e-mail weliswaar volgt dat de noodzakelijke medicatie in Nigeria niet is geregistreerd, maar dat dit niet betekent dat de medicatie niet beschikbaar is (uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2739). Verder is van belang dat professor Akanmu zich voornamelijk heeft gebaseerd op wat algemeen bekend is over registraties en overheidsprogramma's en niet over de daadwerkelijke beschikbaarheid van medicatie in medisch-technische zin, terwijl dat de vraag is die beantwoord moet worden. 4.1. Gelet op het voorgaande klaagt de staatssecretaris terecht dat de rechtbank hem ten onrechte heeft opgedragen nader onderzoek te doen naar de beschikbaarheid van de medicatie in Nigeria.
4.2. De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
Beoordeling van het beroep
6. De vreemdeling heeft in beroep betoogd dat de voor hem noodzakelijke medische behandeling en medicatie feitelijk niet toegankelijk zijn, gelet op zijn financiële situatie.
6.1. Zoals volgt uit het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, is het aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke medische behandeling en medicatie om financiële redenen niet toegankelijk voor hem zijn (uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:986). 6.2. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling dit met zijn stellingen dat het overgrote deel van de Nigeriaanse bevolking niet beschikt over een ziektekostenverzekering, dat ook voor publieke medische zorg een financiële bijdrage noodzakelijk is en dat de noodzakelijke medicatie alleen verkrijgbaar is op de vrije markt, niet aannemelijk heeft gemaakt. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht van belang geacht dat de vreemdeling daarmee niet heeft aangetoond wat de daadwerkelijke kosten zijn van de noodzakelijke medische behandeling en medicatie in Nigeria en dat hij op geen enkele wijze inzicht heeft gegeven in zijn eigen financiële situatie.
6.3. De beroepsgrond faalt.
Conclusie beroep
7. Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 december 2019 in zaak nr. 19/4528;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. A.W.M. Bijloos, leden, in tegenwoordigheid van M.E. van Laar LLM, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Van Laar
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2020
765-872.