ECLI:NL:RVS:2019:716

Raad van State

Datum uitspraak
6 maart 2019
Publicatiedatum
6 maart 2019
Zaaknummer
201805122/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen herziening kinderopvangtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 4 mei 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De Belastingdienst/Toeslagen had op 14 april 2017 het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en op nihil gesteld. Dit besluit werd later door de rechtbank bevestigd. [appellant] betoogt dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag, omdat hij de eigen bijdrage voor de opvang heeft voldaan en dat de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op het standpunt had mogen stellen dat hij geen recht heeft op toeslag. De rechtbank oordeelde echter dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd dat hij alle kosten voor de kinderopvang tijdig had voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 januari 2019 behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat mr. C.E. Tonningen. De Belastingdienst/Toeslagen werd vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201805122/1/A2.
Datum uitspraak: 6 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 mei 2018 in zaak nr. 17/3962 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.E. Tonningen, advocaat te Hilversum, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Het wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2.    [appellant] maakte in 2016 voor zijn drie kinderen gebruik van buitenschoolse opvang via [kindercentrum A] en [kindercentrum B]. Bij het besluit van 14 april 2017, zoals gehandhaafd bij het besluit van 22 augustus 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en op nihil gesteld. Aan deze nihilstelling heeft de dienst ten grondslag gelegd dat [appellant] niet heeft aangetoond dat hij alle kosten van de opvang tijdig heeft voldaan.
De rechtbank heeft het door [appellant] tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. [appellant] is het daar niet mee eens en vecht het oordeel van de rechtbank in hoger beroep aan.
Hoger beroep
Het recht op kinderopvangtoeslag over 2016
3.     [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat er bijzondere omstandigheden zijn op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen zich niet op het standpunt heeft mogen stellen dat hij geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over het jaar 2016. Daartoe voert hij aan dat hij de eigen bijdrage voor die kinderopvang heeft voldaan. De omstandigheid dat hij niet alle kosten voor die kinderopvang tijdig heeft voldaan, kan niet aan hem worden tegengeworpen. Zo heeft hij ten onrechte geen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 verstrekt gekregen en heeft hij niet alle voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 ontvangen. Verder voert hij aan dat hij met het [kindercentrum A] een betalingsregeling heeft getroffen. Volgens [appellant] is deze betalingsregeling, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, voldoende bepaald.
3.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen moet degene die kinderopvangtoeslag ontvangt kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten, en bestaat er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2519).
3.2.    Zoals uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3044, onderkent de Belastingdienst/Toeslagen dat vraagouders in bepaalde situaties niet in staat zijn om de kosten tijdig te voldoen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen indien er geen voorschot is verstrekt. De Belastingdienst/Toeslagen verwacht dat de aanvrager dan actief handelt, waarbij kan worden gedacht aan het overeenkomen van een uitstel van betaling. Daarbij tekent de dienst terecht aan dat het niet ontvangen van een voorschot op zichzelf geen excuus kan zijn voor het niet betalen van in ieder geval een deel van de kosten, nu altijd een deel van de kosten voor eigen rekening komt. Deze betaling dient tijdig plaats te vinden.
3.3.    Uit het voorgaande volgt dat de vraagouder niet wordt tegengeworpen niet alle kosten van kinderopvang (tijdig) te hebben voldaan in het geval aan hem geen voorschotten zijn verstrekt, hij wel een deel van de kosten tijdig heeft betaald en hij aannemelijk kan maken dat hem door de kinderopvanginstelling uitstel van betaling ten aanzien van het resterende deel is verleend (zie in dit verband ook de uitspraak van 25 oktober 2017,ECLI:NL:RVS:2017:2897).
3.4.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag voor de opvang die hij in 2016 heeft afgenomen via [kindercentrum A] en [kindercentrum B]. [appellant] heeft niet aangetoond dat hij alle kosten voor de kinderopvang in 2016 heeft betaald. Uit de door [appellant] overgelegde facturen blijkt dat de kosten voor kinderopvang via [kindercentrum A] en [kindercentrum B] in 2016 € 18.985,22 onderscheidenlijk € 1.762,95 bedroegen, terwijl uit de door hem overgelegde bankafschriften slechts een bedrag van € 3.317,28 onderscheidenlijk € 406,83 aan betalingen blijkt. De overige door [appellant] verrichte betalingen, blijkend uit de door hem overgelegde bankafschriften, zien op de in 2015 genoten kinderopvang of zijn niet in verband te brengen met de in 2016 afgenomen kinderopvang. Deze betalingen zijn door de dienst daarom terecht buiten beschouwing gelaten.
Van een situatie als bedoeld in de hiervoor genoemde uitspraken van 16 november 2016 en 25 oktober 2017 is geen sprake. Anders dan [appellant] stelt, is niet gebleken dat hij de eigen bijdrage van € 5.512,00 onderscheidenlijk € 511,84 voor de in 2016 afgenomen kinderopvang heeft voldaan, terwijl hij een voorschot kinderopvangtoeslag voor het jaar 2016 ten bedrage van € 9.875,00 op zijn rekening heeft ontvangen. Aan de omstandigheid dat [appellant] ten onrechte geen voorschotten kinderopvangtoeslag over 2015 heeft ontvangen, kan niet de betekenis worden toegekend die hij daaraan gehecht wenst te zien, nu dit hem niet ontslaat van de verplichting om de eigen bijdrage voor de kinderopvang over 2016 tijdig te voldoen. Dat [appellant], zoals ter zitting gesteld, werkzaam is als zelfstandige en geen vast inkomen heeft maakt dit niet anders. De door hem getroffen betalingsregeling met [kindercentrum A] kan hem evenmin baten, nu deze, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, te onbepaald is. Daaruit blijkt immers niet op welk jaar die regeling betrekking heeft, om welke betalingsachterstanden het gaat en hoeveel en wanneer er betaald moet worden.
Het betoog faalt.
Artikel 1 EP bij het EVRM
4.    Wat betreft het betoog van [appellant] dat sprake is van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wordt overwogen dat een voorschot geen "possession" is in de zin van die bepaling (zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2031).
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Hoekstra    w.g. Van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2019
97-854.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
[…].
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
[…].