ECLI:NL:RVS:2019:554

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
20 februari 2019
Zaaknummer
201806508/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding bij aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de Raad van State op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 19 juni 2018 niet in behandeling genomen. De vreemdeling ging hiertegen in beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 25 juli 2018 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van hoger beroep op 1 augustus 2018 eindigde, maar dat de vreemdeling het hogerberoepschrift pas op 7 augustus 2018 indiende. De gemachtigde van de vreemdeling betoogde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij op 25 juli 2018 geen toegang had tot de uitspraak in het digitale systeem van de rechtspraak. De rechtbank heeft echter bevestigd dat de uitspraak op 25 juli 2018 in het systeem was geplaatst en dat er op die dag geen verstoringen waren geregistreerd.

De Raad van State oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de gemachtigde geen hulp heeft gezocht toen zij problemen ondervond met het openen van de uitspraak. Hierdoor werd het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201806508/1/V3.
Datum uitspraak: 19 februari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 25 juli 2018 in zaak nr. NL18.11571 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 25 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, advocaat te Velp, hoger beroep ingesteld.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de vreemdeling zich nader uitgelaten.
Desgevraagd heeft de rechtbank een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De aangevallen uitspraak vermeldt dat de uitspraak digitaal bekend is gemaakt op 25 juli 2018. Ingevolge artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep een week. Deze termijn vangt in dit geval aan op de dag na die, waarop van de aangevallen uitspraak op voorgeschreven wijze een notificatiebericht is gestuurd als bedoeld in artikel 8:36c, tweede lid, van de Awb. Volgens de uitspraak is dat op 25 juli 2018 gebeurd. De termijn is daarvan uitgaande op 1 augustus 2018 geëindigd. De vreemdeling heeft het hogerberoepschrift op 7 augustus 2018, en dus als de datum van die notificatie juist is niet tijdig, bij de Raad van State ingediend. In haar brief van 14 augustus 2018 betoogt de gemachtigde van de vreemdeling dat het hoger beroep ontvankelijk is, omdat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij betoogt dat zij op 25 juli 2018 geen toegang had tot de uitspraak binnen het digitaal systeem voor gegevensverwerking van de rechtspraak als bedoeld in artikel 8:36c van de Awb (hierna: Mijn Rechtspraak). Pas op 7 augustus 2018 is het de gemachtigde gelukt om de uitspraak in te zien, waarna zij het hogerberoepschrift naar eigen zeggen onverwijld heeft ingediend.
2.    Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank onderzocht op welke datum de uitspraak in Mijn Rechtspraak is geplaatst en op welke datum daarvan een notificatie is verzonden. Uit het door de rechtbank toegezonden rapport van technisch onderzoek van 21 september 2018 blijkt dat de uitspraak op 25 juli 2018 in Mijn Rechtspraak is geplaatst en dat op dezelfde dag een notificatie van plaatsing van de uitspraak is verzonden naar de gemachtigde. Het rapport vermeldt ook dat op 25 juli 2018 geen verstoringen geregistreerd zijn.
2.1.    De gemachtigde is in de gelegenheid gesteld op het onderzoek van de rechtbank te reageren. In haar reactie van 25 september 2018 geeft de gemachtigde te kennen dat zij ervan uitgaat dat zij op 25 juli 2018 een notificatie heeft ontvangen en naar aanleiding van die notificatie tevergeefs heeft geprobeerd de uitspraak in te zien. Verder legt zij uit dat zij ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de termijn voor het indienen van hoger beroep in deze zaak vier weken was waardoor zij nog genoeg tijd zou hebben om het document op een later moment in te zien. Toen zij op 7 augustus 2018 opnieuw probeerde de uitspraak te openen in Mijn Rechtspraak lukte dit wel, waarna zij zoals gezegd direct het hogerberoepschrift heeft ingediend.
2.2.    Gelet op de reactie van de gemachtigde op het rapport is niet in geschil dat de uitspraak op 25 juli 2018 in Mijn Rechtspraak is geplaatst en dat op dezelfde dag daarvan een notificatie is verstuurd. Nu uit het rapport blijkt dat op 25 juli 2018 geen verstoringen geregistreerd zijn, de gemachtigde geen hulp heeft gezocht op het moment dat zij problemen had met het openen van de uitspraak en zij pas op 7 augustus 2018 opnieuw heeft geprobeerd de uitspraak in te zien, is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar.
3.    Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2019
47-873.