ECLI:NL:RVS:2021:942

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
202006893/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 19 november 2020 het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaarde. De staatssecretaris had op 5 augustus 2019 de aanvraag van de vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.

De Raad van State overweegt dat de termijn voor het instellen van hoger beroep op 26 november 2020 is geëindigd, maar dat het hogerberoepschrift pas op 22 december 2020 is ingediend. De gemachtigde van de vreemdeling betoogt dat hij geen notificatiebericht heeft ontvangen over de uitspraak van de rechtbank, waardoor hij niet tijdig kon reageren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de uitspraak op 19 november 2020 in het systeem 'Mijn Rechtspraak' is geplaatst en dat er op diezelfde dag een notificatiebericht is verzonden.

De Raad van State concludeert dat de gemachtigde onvoldoende bewijs heeft geleverd dat de notificatie niet is ontvangen. De termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, en het hoger beroep wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 30 april 2021.

Uitspraak

202006893/1/V3.
Datum uitspraak: 30 april 2021
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 19 november 2020 in zaak nr. NL19.18273 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 augustus 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 19 november 2020 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft op verzoek van de Afdeling schriftelijke inlichtingen gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       De rechtbank heeft in haar uitspraak vermeld dat de uitspraak is bekendgemaakt op 19 november 2020. De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt een week (artikel 69, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000). Deze termijn vangt in dit geval aan op de dag na die, waarop op voorgeschreven wijze een notificatiebericht over de uitspraak van de rechtbank is gestuurd als bedoeld in artikel 8:36c, tweede lid, van de Awb (zie de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:554). Volgens de uitspraak is dat op 19 november 2020 gebeurd. De termijn is daarvan uitgaande op 26 november 2020 geëindigd. Het hogerberoepschrift is op 22 december 2020 bij de Raad van State ingediend. Daarin betoogt de vreemdeling dat het hoger beroep ontvankelijk is omdat zijn gemachtigde geen notificatiebericht van de plaatsing van de uitspraak in het digitaal systeem voor gegevensverwerking van de rechtspraak als bedoeld in artikel 8:36c van de Awb (hierna: Mijn Rechtspraak) heeft ontvangen.
2.       Op verzoek van de Afdeling heeft de rechtbank onderzocht op welke datum de uitspraak in Mijn Rechtspraak is geplaatst en op welke datum daarvan een notificatiebericht is verzonden. Uit het door de rechtbank toegezonden rapport van het technisch onderzoek van 17 maart 2021 blijkt dat de uitspraak op 19 november 2020 in Mijn Rechtspraak is geplaatst en dat op dezelfde dag een notificatiebericht van de plaatsing van de uitspraak is verzonden naar de gemachtigde. Het rapport vermeldt ook dat op 19 november 2020 geen relevante verstoringen zijn geregistreerd.
2.1.    De gemachtigde heeft in zijn reactie op het onderzoek van de rechtbank gesteld dat uit het onderzoek van de rechtbank weliswaar volgt dat een notificatiebericht is verzonden, maar dat daarmee niet is aangetoond dat dit ook is ontvangen. Hij wijst op een verstoring van Mijn Rechtspraak in de periode van 20 tot en met 24 november 2020. Over die verstoring heeft hij e-mailberichten van de Vereniging Asieladvocaten & -Juristen Nederland overgelegd. Volgens hem is het aannemelijk dat de verstoring ook heeft geleid tot het ontbreken van een notificatiebericht van de plaatsing van de uitspraak in Mijn Rechtspraak op 19 november 2020.
2.2.    Uit de door de gemachtigde overgelegde stukken kan niet worden afgeleid dat - anders dan uit het onderzoek van de rechtbank blijkt - de uitspraak niet op 19 november 2020 in Mijn Rechtspraak is geplaatst en dat op dezelfde dag niet succesvol een notificatiebericht van deze plaatsing is verzonden. De overgelegde stukken zijn onvoldoende om niet van de juistheid van het onderzoek van de rechtbank uit te gaan. Daarbij betrekt de Afdeling dat de gemachtigde in het hogerberoepschrift heeft opgemerkt dat hij op 19 november 2020 wel een notificatiebericht heeft ontvangen over het eindigen van de zaak en het afsluiten daarvan. Uit de laatste pagina van het rapport, met de weergave van de logging van externe e-mailberichten, blijkt dat dat bericht pal na het bericht met de notificatie dat uitspraak is gedaan, is verstuurd. Nu uit het rapport ook blijkt dat op 19 november 2020 geen relevante verstoringen geregistreerd zijn, is de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Overigens staat in het bericht waarvan ook de gemachtigde zelf zegt dat hij het heeft ontvangen "De behandeling van deze zaak is geëindigd. Om die reden wordt deze zaak afgesloten." Ook dat bericht had dan zijn alertheid moeten oproepen waarom die zaak dan wel werd afgesloten als hij het beroep niet had ingetrokken en er in zijn visie nog geen uitspraak was gedaan.
3.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Van Meurs-Heuvel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2021
371-918