ECLI:NL:RVS:2019:4273

Raad van State

Datum uitspraak
18 december 2019
Publicatiedatum
18 december 2019
Zaaknummer
201803909/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van Connexie tegen de weigering van dispensatie van de ABU-cao door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van EV Tilburg B.V. h.o.d.n. Connexie Payroll & Loonadministratie (hierna: Connexie) tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2018. Connexie had een verzoek ingediend om dispensatie van een besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat bepalingen uit de collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten (ABU-cao) algemeen verbindend verklaarde. De minister weigerde dit verzoek bij besluit van 22 maart 2016. Connexie maakte bezwaar tegen deze weigering, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 16 april 2018, waarop Connexie hoger beroep instelde.

Tijdens de zitting op 28 januari 2019 werd de zaak behandeld. Connexie werd vertegenwoordigd door mr. J.F. Horsten, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door meerdere advocaten. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat Connexie geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat de periode waarop het besluit van de minister betrekking heeft, inmiddels in het verleden ligt. De Afdeling oordeelde dat Connexie, zoals ter zitting bevestigd, gedurende die periode al dan niet bij wijze van voorlopige voorziening, voorlopig gedispenseerd was van het besluit.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 18 december 2019.

Uitspraak

201803909/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
EV Tilburg B.V. h.o.d.n. Connexie Payroll & Loonadministratie (hierna: Connexie), gevestigd te Tilburg,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 16 april 2018 in zaak nr. 17/6007 in het geding tussen:
Connexie
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de minister geweigerd een mede door Connexie ingediend verzoek om verlening van dispensatie van het besluit van de minister van 22 maart 2016 (Stcr. 2016, nr. 15865) tot algemeenverbindendverklaring tot en met 4 november 2017 van bepalingen uit de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao) voor Uitzendkrachten (hierna: ABU-cao) 2012-2017 in te willigen.
Bij besluit van 27 juli 2017 heeft de minister het door Connexie daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 april 2018 heeft de rechtbank het door Connexie daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Connexie hoger beroep ingesteld.
De minister en de Algemene Bond Uitzendondernemingen (hierna: de ABU) hebben ieder voor zich een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Connexie heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2019, waar Connexie, vertegenwoordigd door mr. J.F. Horsten, advocaat te Amsterdam, de minister, vertegenwoordigd door mr. A.S.M.J. Bol, mr. R.J. Vixseboxse, mr. G.E. Sneller-Jonkers, mr. A.D. Brouwers-Wozniak en mr. B. Tukus-Kara, de ABU, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], de Landelijke Belangen Vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde B], en de Federatie Nederlandse Vakbeweging, vertegenwoordigd door [gemachtigde C] en [gemachtigde D], zijn verschenen.
Ambtshalve overwegingen
1.    In hoger beroep is een besluit aan de orde waarbij de minister heeft geweigerd om Connexie dispensatie te verlenen van algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de ABU-cao 2012-2017. Omdat de periode waarop deze algemeenverbindendverklaring ziet geheel in het verleden ligt, doet zich de vraag voor of Connexie belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van het door haar ingestelde hoger beroep.
2.    De Afdeling is van oordeel dat Connexie geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat Connexie, zoals de minister ter zitting heeft bevestigd, gedurende de periode waarop het besluit tot algemeenverbindendverklaring van 22 maart 2016 ziet, hetzij bij wijze van voorlopige voorziening, hetzij bij besluit van de minister, voorlopig gedispenseerd is geweest van dat besluit. Daaraan doet niet af dat het besluit van 13 april 2018, waarbij de minister heeft geweigerd Connexie dispensatie te verlenen van zijn besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de ABU-cao 2017-2019, een repeterend karakter heeft ten opzichte van het in het onderhavige hoger beroep aan de orde zijnde besluit van 22 maart 2016 tot weigering van dispensatieverlening aan Connexie en het besluit van 27 juli 2017 tot handhaving daarvan. Daartoe is redengevend dat de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 201806072/1/A3, ECLI:NL:RVS:2019:4211, heeft beslist op het door Connexie ingestelde hoger in het geschil over dat besluit van 13 april 2018. De vraag of een veroordeling tot vergoeding van in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken, geeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:278), onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Ten slotte heeft Connexie, hoewel de Afdeling haar daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, geen belangen aangevoerd die, in weerwil van het hiervoor overwogene, een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep rechtvaardigen.
3.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Robben
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
610.