201802242/1/A3.
Datum uitspraak: 18 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Payned Payrolling B.V. (hierna: Payned), gevestigd te Staphorst,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 6 februari 2018 in zaak nr. 17/1948 in het geding tussen:
Payned
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 22 maart 2016 heeft de minister geweigerd een mede door Payned ingediend verzoek om verlening van dispensatie van het besluit van de minister van 22 maart 2016 (Stcr. 2016, nr. 15865) tot algemeenverbindendverklaring tot en met 4 november 2017 van bepalingen uit de collectieve arbeidsovereenkomst (hierna: cao) voor Uitzendkrachten (hierna: ABU-cao) 2012-2017 in te willigen.
Bij besluit van 22 april 2016 heeft de minister geweigerd een mede door Payned ingediend verzoek om verlening van dispensatie van het besluit van de minister van 22 april 2016 (Stcr. 2016, nr. 21968) tot algemeenverbindendverklaring tot en met 30 juni 2016 van bepalingen uit de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche (hierna: SFU-cao) 2015-2016 in te willigen.
Bij besluit van 27 juli 2017 heeft de minister de door Payned daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 februari 2018 heeft de rechtbank het door Payned daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Payned hoger beroep ingesteld.
De minister en de Algemene Bond Uitzendondernemingen (hierna: de ABU) hebben ieder voor zich een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2019, waar Payned, vertegenwoordigd door bestuurders, bijgestaan door mr. R. Olde, advocaat te Nijmegen, de minister, vertegenwoordigd door mr. G.E. Sneller-Jonkers, mr. R.J. Vixseboxse, mr. A.D. Brouwers-Wozniak, mr. A.S.M.J. Bol en mr. B. Tukus-Kara, de ABW, vertegenwoordigd door mr. H.F.A. Bronneberg, de ABU, vertegenwoordigd door mr. L. Spangenberg, en de Federatie Nederlandse Vakbeweging, vertegenwoordigd door mr. N.W. Ruiter en [gemachtigde], zijn verschenen.
Ambtshalve overwegingen
1. In hoger beroep zijn besluiten aan de orde waarbij de minister heeft geweigerd om Payned dispensatie te verlenen van algemeenverbindendverklaringen van bepalingen uit de ABU-cao 2012-2017 en de SFU-cao 2015-2016. Omdat de perioden waarop deze algemeenverbindendverklaringen zien geheel in het verleden liggen, doet zich de vraag voor of Payned belang heeft bij een inhoudelijke bespreking van het door haar ingestelde hoger beroep.
2. De Afdeling is van oordeel dat Payned geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat Payned, zoals de minister ter zitting heeft bevestigd, gedurende de perioden waarop de besluiten tot algemeenverbindendverklaring van 22 maart 2016 en 22 april 2016 zien, hetzij bij wijze van voorlopige voorziening, hetzij bij besluit van de minister, voorlopig gedispenseerd is geweest van die besluiten. Daaraan doet niet af dat het besluit van 13 april 2018, waarbij de minister heeft geweigerd Payned dispensatie te verlenen van zijn besluit tot algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de ABU-cao 2017-2019, een repeterend karakter heeft ten opzichte van het in het onderhavige hoger beroep aan de orde zijnde besluit van 22 maart 2016 tot weigering van dispensatieverlening aan Payned en het besluit van 27 juli 2017 tot handhaving daarvan. Daartoe is redengevend dat de Afdeling bij uitspraak van heden in zaak nr. 201805869/1/A3, ECLI:NL:RVS:2019:4212, heeft beslist op het door Payned ingestelde hoger beroep in het geschil over dat besluit van 13 april 2018. Payned heeft de minister nimmer verzocht om haar dispensatie te verlenen van de algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de thans geldende SFU-cao 2018-2019, zodat een belang bij de inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep over de weigering van de minister om Payned dispensatie te verlenen van de algemeenverbindendverklaring van bepalingen uit de SFU-cao 2015-2016 niet kan zijn gelegen in het bestaan van besluiten met een repeterend karakter. De vraag of een veroordeling tot vergoeding van in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten moet worden uitgesproken, geeft voorts, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:278), onvoldoende aanleiding om tot een inhoudelijke beoordeling van de zaak over te gaan. Ten slotte heeft Payned, hoewel de Afdeling haar daartoe uitdrukkelijk in de gelegenheid heeft gesteld, geen belangen aangevoerd die, in weerwil van het hiervoor overwogene, een inhoudelijke beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep rechtvaardigen. 3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Verheij w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 december 2019
610.