ECLI:NL:RVS:2019:4027

Raad van State

Datum uitspraak
2 december 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
201902401/3/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot beperkte kennisneming van stukken in hoger beroep inzake vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 december 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een vreemdeling. De staatssecretaris had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019. In het hoger beroep heeft de staatssecretaris een verzoek gedaan om toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), wat inhoudt dat bepaalde stukken niet openbaar gemaakt mogen worden. Dit verzoek was gemotiveerd door een bestuurlijke rapportage van 10 maart 2016 van het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche.

De Afdeling heeft de belangen afgewogen tussen het recht van partijen op informatie en het belang van geheimhouding. De Afdeling oordeelde dat de belangen die in de begeleidende brief van de staatssecretaris worden genoemd zwaarder wegen dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van de rapportage. De Afdeling heeft daarom besloten het verzoek tot beperkte kennisneming toe te wijzen, wat betekent dat de vreemdeling geen toegang krijgt tot de desbetreffende stukken. Deze beslissing is genomen in het kader van de waarborging van het algemeen belang en de bescherming van de betrokken partijen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het gaat om gevoelige informatie die mogelijk schade kan toebrengen aan betrokkenen of derden. De beslissing is openbaar uitgesproken op 2 december 2019.

Uitspraak

201902401/3/V1.
Datum beslissing: 2 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019 in zaak nr. NL18.7837 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Onder meer de staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019 in zaak nr. NL18.7837.
De staatssecretaris heeft desgevraagd één gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft een bestuurlijke rapportage van 10 maart 2016 met bijlagen, van het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche.
Overwegingen
1.    De Afdeling heeft verzocht om de rapportage over te leggen en tevens gevraagd om een schriftelijke motivering van het verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb, voor zover die motivering afwijkt van de motivering die de staatssecretaris heeft gegeven in de brief van 16 augustus 2019. Deze brief ligt ten grondslag aan de eerdere beslissing van de geheimhoudingskamer van de Afdeling van 23 augustus 2019 in zaak nr. 201902401/2/V1 en wordt in die beslissing aangeduid als 'de begeleidende brief'.
De staatssecretaris heeft zijn verzoek om toepassing van artikel 8:29 van de Awb in deze procedure gemotiveerd door te verwijzen naar zijn brief van 16 augustus 2019.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Zoals de Afdeling in de beslissing van 23 augustus 2019 heeft overwogen, wegen de belangen die in de begeleidende brief worden genoemd zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis neemt van de desbetreffende stukken en de brief. De Afdeling is in die beslissing de toelichting en uitleg van de staatssecretaris in de brief van 16 augustus 2019 gevolgd waarom het verzoek om beperking van de kennisneming zich ook uitstrekt tot die brief. Uit die brief is namelijk de inhoud van de desbetreffende stukken af te leiden.
De Afdeling stelt vast dat dit evenzeer geldt voor de inhoud van de rapportage. De belangen die genoemd worden in de brief van 16 augustus 2019 wegen dan ook zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis neemt van de rapportage.
4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019
488.