ECLI:NL:RVS:2019:2849

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2019
Publicatiedatum
23 augustus 2019
Zaaknummer
201902401/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van kennisneming van stukken in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019. De rechtbank had in deze uitspraak een beslissing genomen in een geschil tussen de vreemdeling en de staatssecretaris. De staatssecretaris heeft in het kader van het hoger beroep twee stukken en een begeleidende brief overgelegd, waarbij hij zich beroept op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan bepalen dat alleen zij kennis mag nemen van bepaalde stukken, indien er gewichtige redenen zijn om de kennisneming door andere partijen te beperken.

De Afdeling heeft de verzoeken van de staatssecretaris beoordeeld en vastgesteld dat de belangen die in de begeleidende brief worden genoemd zwaarder wegen dan het belang van de vreemdeling om kennis te nemen van de stukken. De Afdeling heeft daarbij een zorgvuldige afweging gemaakt tussen het belang van een gelijke toegang tot informatie voor partijen en het belang van de bestuursrechter om over alle relevante informatie te beschikken. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de kennisneming door de vreemdeling van bepaalde gegevens het algemeen belang en de belangen van derden onevenredig zou kunnen schaden.

Uiteindelijk heeft de Afdeling het verzoek van de staatssecretaris om beperking van de kennisneming van de twee stukken en de begeleidende brief gerechtvaardigd geacht. De beslissing is genomen door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 augustus 2019.

Uitspraak

201902401/2/V1.
Datum beslissing: 23 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019 in zaak nr. NL18.7837 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Onder meer de staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 februari 2019 in zaak nr. NL18.7837.
De staatssecretaris heeft twee stukken en een begeleidende brief overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Overwegingen
1.    De staatssecretaris heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken en de begeleidende brief kennis zal nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Naar het oordeel van de Afdeling wegen de belangen die in de begeleidende brief worden genoemd zwaarder dan het belang dat de vreemdeling kennis neemt van de stukken en de brief. In de brief heeft de staatssecretaris het verzoek om beperking van de kennisneming van de twee stukken toegelicht en uitgelegd waarom die beperking zich ook uitstrekt tot de begeleidende brief. Uit die brief is de inhoud van de twee stukken af te leiden. De Afdeling volgt de gegeven toelichting.
4.    De Afdeling acht het verzoek tot beperkte kennisneming van de twee stukken en de begeleidende brief gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe;
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2019