ECLI:NL:RVS:2019:3878

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
201900525/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf op basis van leeftijdseis voor huwelijkserkenning

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die haar beroep tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat de vreemdeling, geboren in 2001, de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt. Dit was een vereiste voor de erkenning van haar huwelijk met een referent die in Nederland een verblijfsvergunning asiel had.

De vreemdeling stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat er een individuele beoordeling moest plaatsvinden bij het tegenwerpen van de leeftijdseis. Ze verwees naar een arrest van het Hof van Justitie, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om de individuele omstandigheden te onderzoeken, omdat de vreemdeling niet voldeed aan de leeftijdseis voor huwelijkserkenning.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen. De rechtbank had terecht overwogen dat de vreemdeling niet aan de vereisten voldeed, en het hoger beroep werd ongegrond verklaard. De staatssecretaris was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

201900525/1/V3.
Datum uitspraak: 15 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 19 december 2018 in zaak nr. 18/4538 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 mei 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Lemmer, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.    Met de mvv-aanvraag beoogt de vreemdeling, geboren op [2001] en van Syrische nationaliteit, in het kader van nareis verblijf bij haar gestelde echtgenoot, geboren op [1999] en van Syrische nationaliteit, (hierna: referent) die sinds 31 maart 2017 in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft. De staatssecretaris heeft die aanvraag afgewezen, omdat de vreemdeling de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt en reeds daarom niet in aanmerking komt voor toelating (paragraaf B7/3.1.2 van de Vc 2000).
2.    De vreemdeling klaagt in haar tweede grief dat de rechtbank niet heeft onderkend dat, anders dan volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1413, bij het tegenwerpen van een leeftijdseis in ieder geval een individuele beoordeling moet plaatsvinden, indien daartoe feiten en omstandigheden zijn gesteld. Volgens haar heeft de Afdeling een verkeerde invulling gegeven aan het arrest van het Hof van Justitie van 17 juli 2014, Noorzia tegen Oostenrijk, ECLI:EU:C:2014:2092.
3.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat voor de erkenning van een huwelijk is vereist dat beide partners bij het aangaan van het huwelijk de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt of die leeftijd hebben bereikt bij het verzoek om erkenning van dat huwelijk (zie de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018). Nu de vreemdeling op het moment dat zij in het huwelijk trad met referent minderjarig was en zij dit nog steeds was ten tijde van het nemen van het besluit, voldoet zij niet aan het vereiste dat sprake is van een naar internationaal privaatrecht rechtsgeldig huwelijk (paragraaf B7/3.1.2. van de Vc 2000). De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3289 de genoemde uitspraak van 25 april 2018 genuanceerd in die zin dat uit het arrest Noorzia niet volgt dat, indien aan de afwijzing van een mvv-aanvraag ten grondslag is gelegd dat niet is voldaan aan de leeftijdseis van 21 jaar (artikel 3.14, aanhef en onder a van het Vb 2000), ieder onderzoek naar de feiten en omstandigheden van het individuele geval achterwege kan blijven. In dit geval gaat het echter niet om de leeftijdseis van 21 jaar, maar om de leeftijdseis van 18 jaar die is gesteld voor de erkenning van een huwelijk. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de staatssecretaris in dit geval niet gehouden is onderzoek te doen naar de individuele omstandigheden. Alleen al omdat de vreemdeling niet aan die leeftijdseis heeft voldaan, heeft de staatssecretaris de aanvraag terecht afgewezen.
De grief faalt.
4.    Wat verder in het hogerberoepschrift is aangevoerd leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het aangevoerde geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2019
47-888.