201807518/1/A3.
Datum uitspraak: 13 november 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2018 in zaak nr. 18/753 in het geding tussen:
[appellante]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij brief van 29 november 2017 heeft de korpschef een verzoek van [appellante] om een afschrift van een politiedossier afgewezen.
Bij uitspraak van 20 juli 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard van het daartegen ingestelde rechtstreeks beroep kennis te nemen.
Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. K. Kasem, advocaat te Amsterdam, en de korpschef, vertegenwoordigd door mr. W. Andelbeek, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch toetsingskader
1. Het juridisch toetsingskader is vermeld in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. De moeder van [appellante] is op [2015] overleden. Na het overlijden heeft de politie ter plaatse onderzoek gedaan. [appellante] heeft in september 2017 het desbetreffende politiedossier ingezien. Zij heeft bij de korpschef een verzoek om verstrekking van een afschrift van het dossier ingediend. De korpschef heeft het verzoek bij brief van 29 november 2017 afgewezen, omdat de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) geen grond biedt voor verstrekking van het dossier aan [appellante].
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om van het tegen de brief van 29 november 2017 ingestelde beroep kennis te nemen, omdat deze brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de regel geldt dat het al dan niet verstrekken van gegevens een feitelijke, niet op rechtsgevolg gerichte handeling is. Door het niet-verstrekken van gegevens ontstaat geen nieuwe juridische situatie. Dat is anders indien een principerecht op informatieverstrekking bestaat, zoals op grond van artikel 25 van de Wpg. Het recht om een verzoek om informatie te doen brengt in beginsel mee dat een beslissing op zo’n verzoek, ongeacht of dit wordt toe- of afgewezen, als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Op grond van artikel 19 van de Wpg bestaat geen zodanig recht, zodat een beslissing om de gevraagde gegevens al dan niet te verstrekken een handeling inhoudt die niet op rechtsgevolg is gericht. Een uitzondering hierop betreft de situatie waarin gevraagde politiegegevens worden verstrekt en die gegevens betrekking hebben op een ander dan de verzoeker. Dit was het geval in de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1504. Hierin heeft de Afdeling overwogen: "Derhalve moet het er voor worden gehouden dat artikel 19 van de Wpg, in zoverre het gaat om het verstrekken van politiegegevens waarbij de belangen van anderen dan de verzoeker zijn betrokken, de grondslag biedt voor het nemen van besluiten, als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen voor degenen die door dat besluit rechtstreeks in hun belang worden getroffen, dezelfde rechtsgang openstaat als die welke beschikbaar is voor degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een besluit genomen krachtens artikel 25 of 28 van de Wpg." De omstandigheid dat een derde door de beslissing tot verstrekking van politiegegevens rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, maakt dus in het kader van de rechtsbescherming van deze derde dat die beslissing een besluit is. In dit geval is echter geweigerd gegevens te verstrekken, zodat geen belangen van derden in geding zijn. Dan geldt de hoofdregel dat het niet-verstrekken van informatie niet op rechtsgevolg is gericht. Gelet hierop is de beslissing van de korpschef geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, aldus de rechtbank. Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de korpschef haar verzoek om verstrekking van een afschrift van voormeld politiedossier ten onrechte niet heeft aangemerkt als gedaan krachtens artikel 25 van de Wpg.
4.1. Daargelaten dat dit betoog eerst in hoger beroep is aangevoerd, faalt dit, reeds omdat het verzoek van [appellante] geen betrekking heeft op haar betreffende persoonsgegevens, als bedoeld in artikel 25 van de Wpg.
5. [appellante] betoogt verder dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 19 van de Wpg volgt dat bij een beslissing krachtens dit artikel niet alleen de belangen van degene op wie de politiegegevens betrekking hebben, maar ook de belangen van derden een rol spelen. Gelet hierop houdt deze beslissing een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in.
5.1. Ingevolge artikel 19 van de Wpg kan de korpschef in bijzondere gevallen met het oog op een zwaarwegend algemeen belang beslissen tot het verstrekken van politiegegevens.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 3 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3187), heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin deze gegevens zijn vervat. Nu [appellante] in haar verzoek de Wpg niet heeft genoemd en zij om (een afschrift van) een document heeft verzocht, heeft de korpschef, gelet op voormelde overwegingen in de uitspraak van de Afdeling, ten onrechte de Wpg van toepassing geacht. Uit die uitspraak volgt voorts dat het verzoek van [appellante] ook niet als een verzoek om toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur kan worden aangemerkt. [appellante] heeft die wet niet in haar verzoek genoemd en ook geen openbaarmaking voor een ieder beoogd.
Gelet hierop is het verzoek geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb en is de brief van de korpschef van 29 november 2017 geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. De rechtbank heeft zich terecht onbevoegd verklaard om van het door [appellante] ingestelde beroep kennis te nemen.
Het betoog faalt.
Slotsom
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. H.J.M. Baldinger, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Hagen w.g. De Wilde
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 november 2019
598.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[-]
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[-]
Wet politiegegevens
Artikel 1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a. politiegegeven: elk persoonsgegeven dat wordt verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak, bedoeld in de artikelen 3 en 4 van de Politiewet 2012, met uitzondering van:
- de uitvoering van wettelijke voorschriften anders dan de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften;
- de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, onder 1° en artikel 4, eerste lid, onderdeel f, van de Politiewet 2012;
[-]
Artikel 19
In bijzondere gevallen kan de verwerkingsverantwoordelijke, voor zover dit noodzakelijk is met het oog op een zwaarwegend algemeen belang, in overeenstemming met het bevoegd gezag, bedoeld in de artikelen 11,
12 en 14 van de Politiewet 2012, beslissen tot het verstrekken van politiegegevens aan personen of instanties voor de volgende doeleinden:
a. het voorkomen en opsporen van strafbare feiten;
b. het handhaven van de openbare orde;
c. het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven;
d. het uitoefenen van toezicht op het naleven van regelgeving.
Artikel 25
1. De betrokkene heeft het recht om op diens schriftelijke verzoek van de verwerkingsverantwoordelijke binnen zes weken uitsluitsel te verkrijgen over de verwerking van hem betreffende persoonsgegevens en, wanneer dat het geval is, om die persoonsgegevens in te zien en om informatie te verkrijgen over:
a. de doelen en de rechtsgrond van de verwerking;
b. de betrokken categorieën van politiegegevens;
c. de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt, met name ontvangers in derde landen of internationale organisaties;
d. de voorziene periode van opslag of indien dat niet mogelijk is, de criteria om die termijn te bepalen;
e. het recht te verzoeken om rectificatie, vernietiging of afscherming van de verwerking van hem betreffende politiegegevens;
f. het recht een klacht in te dienen bij de Autoriteit persoonsgegevens, en de contactgegevens van die autoriteit;
g. de herkomst, voor zover beschikbaar, van de verwerking van hem betreffende politiegegevens.
[-]