ECLI:NL:RVS:2018:3187

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
201710434/3/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om documenten door korpschef

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017, waarin het beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om documenten door de korpschef van politie ongegrond werd verklaard. Het verzoek van [appellant] was gedaan op 14 februari 2017, waarin hij alle relevante documenten opvroeg naar aanleiding van valse aangiften tegen hem. De korpschef had het verzoek aangemerkt als een verzoek op basis van de Wet politiegegevens (Wpg). De rechtbank oordeelde dat de Wpg van toepassing was, maar [appellant] betoogde dat dit onjuist was, omdat het strafdossier op grond van het Besluit processtukken in strafzaken verstrekt moest worden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 augustus 2018 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte de Wpg van toepassing had geacht, omdat [appellant] in zijn verzoek de Wpg niet had genoemd en het verzoek niet kon worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde de rechtbank onbevoegd om van het beroep kennis te nemen. Tevens werd de korpschef gelast om het griffierecht van [appellant] te vergoeden.

Uitspraak

201710434/3/A3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017 in zaak nr. 17/1840 in het geding tussen:
[appellant]
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij brief van 7 maart 2017 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om documenten afgewezen.
Bij uitspraak van 30 november 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2018, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.B. van der Els, is verschenen.
Overwegingen
1.    Het verzoek heeft [appellant] gedaan in een brief van 14 februari 2017. Daarin staat: "Nadat de gemeente Den Haag tot twee maal toe een valse aangifte tegen mij gedaan heeft van bedreiging, wil ik hierbij alle relevante documenten opvragen."
De korpschef heeft dit verzoek aangemerkt als een verzoek in de zin van artikel 25 van de Wet politiegegevens (hierna: Wpg).
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank de Wpg ten onrechte van toepassing heeft geacht, omdat die wet niet van toepassing is op strafdossiers. Het strafdossier moet aan hem verstrekt worden op grond van het Besluit processtukken in strafzaken (hierna: Besluit). De rechtbank heeft het Besluit ten onrechte niet meegewogen in de uitspraak. Bovendien heeft de rechtbank artikel 25 van de Wpg niet goed toegepast, omdat deze bepaling regelt dat documenten verkregen kunnen worden, aldus [appellant]    .
3.    Artikel 1, aanhef en onder c, van de Wpg luidt: "In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: verwerken van politiegegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot politiegegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen […] van politiegegevens."
Artikel 25, eerste lid, luidt: "De verantwoordelijke deelt een ieder op diens schriftelijke verzoek binnen zes weken mede of, en zo ja welke, deze persoon betreffende politiegegevens verwerking ondergaan. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de vraag of de deze persoon betreffende politiegegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en over de ontvangers of categorieën van ontvangers aan wie de gegevens zijn verstrekt. […]"
4.    Artikel 25 van de Wpg verplicht de korpschef om desgevraagd het volgende mee te delen: of de betrokken persoon betreffende politiegegevens worden verwerkt, welke hem betreffende politiegegevens worden verwerkt, of deze gegevens gedurende een periode van vier jaar voorafgaande aan het verzoek zijn verstrekt en aan welke ontvangers of categorieën van ontvangers die gegevens zijn verstrekt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1202) heeft het verstrekkingenregime van de Wpg uitsluitend betrekking op politiegegevens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wpg en niet op documenten waarin ze zijn vervat. Op grond van de Wpg kunnen dus geen afschriften worden verkregen van de documenten waarin de verwerkte politiegegevens zijn opgenomen. Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1982.
4.1.    Omdat [appellant] in zijn verzoek de Wpg niet heeft genoemd en heeft verzocht om documenten heeft de korpschef, gelet op wat is overwogen onder 4, ten onrechte de Wpg van toepassing geacht.
Het betoog slaagt.
5.    Uit 4 en 4.1. volgt dat het hoger beroep gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroepschrift niet doorsturen aan de korpschef ter behandeling als bezwaarschrift, maar zal zij de rechtbank onbevoegd verklaren. Daartoe overweegt de Afdeling het volgende.
5.1.    Uit 4.1. volgt dat het verzoek niet kan worden beschouwd als een verzoek om toepassing van de Wpg. Het kan, anders dan [appellant] suggereert, ook niet worden aangemerkt als een verzoek om toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob). [appellant] heeft de Wob in zijn verzoek niet genoemd en ook geen openbaarmaking voor een ieder beoogd. Het verzoek is daarom geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De brief van de korpschef van 7 maart 2017 is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld. Voor zover het verzoek moet worden beschouwd als een verzoek om afschriften van processtukken op grond van artikel 7, tweede lid, van het Besluit, is de bestuursrechter niet bevoegd daarover te oordelen. [appellant] kan als hij kennis wil nemen van processtukken een verzoek indienen bij de officier van Justitie. Tegen de beslissing van de officier kan een bezwaarschift worden ingediend bij de rechter-commissaris.
6.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2017 in zaak nr. 17/1840;
III.    verklaart de rechtbank onbevoegd om van het bij haar ingestelde beroep kennis te nemen;
IV.    gelast dat de korpschef aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Daalder    w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2018
280-851.