ECLI:NL:RVS:2019:369
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- G. van der Wiel
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 8 augustus 2018. De rechtbank had in die uitspraak de aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren vernietigd. De staatssecretaris had op 3 juli 2018 besloten dat de aanvraag van de vreemdeling niet-ontvankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen geloofsintensivering had aangenomen, ondanks de duidelijke verklaringen van de vreemdeling over zijn bekering tot het christendom.
In het hoger beroep klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door een eigen oordeel te geven over de geloofwaardigheid van de vreemdeling. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De rechtbank had inderdaad haar eigen oordeel in de plaats gesteld van dat van de staatssecretaris, wat in strijd is met de geldende rechtsregels.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank rekening moet houden met de overwegingen van de Raad van State. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.