ECLI:NL:RVS:2019:4379

Raad van State

Datum uitspraak
23 december 2019
Publicatiedatum
23 december 2019
Zaaknummer
201906900/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 26 juli 2019 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. Op 5 september 2019 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris geklaagd dat de rechtbank ten onrechte een eigen oordeel heeft gegeven over de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde groei en ontwikkeling van haar christelijke geloof. De rechtbank had volgens de staatssecretaris een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De rechtbank had de geloofwaardigheid van de vreemdeling niet zelf moeten beoordelen, maar had de staatssecretaris de ruimte moeten geven om zijn standpunt te onderbouwen.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor een nieuwe behandeling. De rechtbank moet opnieuw toetsen of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling en de door haar overgelegde documenten geen nieuwe elementen bevatten. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 23 december 2019.

Uitspraak

201906900/1/V2.
Datum uitspraak: 23 december 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 september 2019 in zaak nr. NL19.17822 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 juli 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van wat in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.J. Dijkman, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.    In de eerste grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte een eigen oordeel heeft gegeven over de geloofwaardigheid van de door de vreemdeling gestelde groei en ontwikkeling van haar christelijke geloof. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank daarmee een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd.
1.1.    De rechtbank heeft onder meer overwogen dat de vreemdeling aan de hand van concrete voorbeelden en ervaringen voldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom zij tot de gestelde intensivering en geloofsgroei van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen en dat dit wordt ondersteund door de door haar overgelegde documenten. De rechtbank heeft overwogen dat uit de verklaringen van de vreemdeling blijkt dat zij heeft gekozen voor het christelijke geloof en dat die keuze weloverwogen en bewust is gemaakt. De staatssecretaris klaagt terecht dat de rechtbank hiermee haar eigen oordeel over de geloofwaardigheid van de gestelde bekering in de plaats heeft gesteld van zijn oordeel (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:369).
De grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling is van oordeel dat de zaak opnieuw door de rechtbank moet worden behandeld en wijst de zaak daarom met toepassing van artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb terug naar de rechtbank. Dit betekent dat de rechtbank met inachtneming van deze uitspraak opnieuw moet toetsen of de staatssecretaris in het licht van de aangevoerde beroepsgronden zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van de vreemdeling en de door haar overgelegde documenten geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten. Dit betekent dat de Afdeling aan de bespreking van de tweede grief niet toekomt. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 5 september 2019 in zaak nr. NL19.17822;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Yildiz
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 december 2019
594-897.