Uitspraak
Datum uitspraak: 18 september 2019
BESTUURSRECHTSPRAAK
voorzitter griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die de sluiting van zijn woning door de burgemeester van Cuijk op grond van artikel 13b van de Opiumwet heeft bekrachtigd. De burgemeester had op 22 februari 2018 besloten de woning te sluiten voor de duur van drie maanden, nadat er op 11 december 2017 tijdens een politieonderzoek in de woning en de bijbehorende berging diverse goederen waren aangetroffen die in verband konden worden gebracht met de productie van harddrugs, waaronder 115 gram gedroogde hennep. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, omdat [appellant] niet aannemelijk had gemaakt dat de aangetroffen drugs voor eigen gebruik waren en dat de hoeveelheid hennep als een handelshoeveelheid kon worden aangemerkt.
[appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er een handelshoeveelheid softdrugs aanwezig was en dat de burgemeester daarom bevoegd was om de woning te sluiten. Hij verwees naar de Aanwijzing Opiumwet van het Openbaar Ministerie, waarin wordt gesteld dat vijf hennepplanten als bestemd voor eigen gebruik worden gezien. De rechtbank volgde deze redenering niet en oordeelde dat de aangetroffen hoeveelheid hennep in de woning niet kon worden aangemerkt als een hoeveelheid voor eigen gebruik. Bovendien werd de persoonlijke omstandigheid van [appellant], dat hij ernstig hartpatiënt is, niet als voldoende reden gezien om van de sluiting af te zien.
Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld en dat de sluiting van de woning gerechtvaardigd was op basis van de aangetroffen hoeveelheid drugs en de omstandigheden van de zaak.