ECLI:NL:HR:2018:542

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
10 april 2018
Zaaknummer
16/03584
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie bij vervolging voor het vervoeren van hennep in relatie tot de Aanwijzing Opiumwet

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM) in de vervolging van een verdachte die 2,95 kilogram hennep vervoerde. De verdachte stelde dat de hennep afkomstig was van slechts vijf hennepplanten, wat volgens de Aanwijzing Opiumwet zou moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van het OM. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat de hoeveelheid hennep die bij de verdachte is aangetroffen de in de Aanwijzing genoemde hoeveelheid van 30 gram ruimschoots overstijgt. Het Hof had de stelling van de verdediging dat de hennep afkomstig was van slechts vijf planten in het midden gelaten, maar oordeelde dat het OM ontvankelijk was in de vervolging. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, aangezien de Aanwijzing Opiumwet bepaalt dat bij teelt van niet meer dan vijf planten in beginsel geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen, en dat bij ontdekking een politiesepot dient te volgen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling.

Uitspraak

10 april 2018
Strafkamer
nr. S 16/03584
SG/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 3 mei 2016, nummer 23/004070-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft P.M. Rombouts, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Amsterdam, teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over 's Hofs verwerping van het verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit.
2.2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 31 januari 2007 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 2,95 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende hennep, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2.
Daarvan is door het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 31 januari 2007 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd, een hoeveelheid van 2,95 kilogram van een materiaal bevattende hennep."
2.3.
Het Hof heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging.
Het Openbaar Ministerie heeft de verdachte vervolgd, terwijl hij een hoeveelheid hennep bij zich had die afkomstig was van (slechts) vijf planten, hetgeen in strijd is met de Aanwijzing Opiumwet. De verdachte heeft onmiddellijk verklaard dat de bij hem aangetroffen 2,95 kilogram hennep afkomstig was van vijf grote planten. De politie heeft daar geen nader onderzoek naar gedaan, zodat het niet uitgesloten is dat de verdachte hierover de waarheid heeft gezegd.
De Aanwijzing gaat ervan uit dat bij een hoeveelheid hennep afkomstig van vijf planten in beginsel wordt aangenomen dat geen sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. Bij ontdekking hiervan dient een politiesepot te volgen, aldus de raadsman.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In de Aanwijzing Opiumwet, zoals deze gold ten tijde van het tenlastegelegde feit, is onder '2.2.1. Teelt van cannabis' onder meer het volgende vermeld:
Niet bedrijfsmatige teelt
In geval van teelt van niet meer dan 5 planten wordt aangenomen dat sprake is van niet beroeps/bedrijfsmatige teelt. Er volgt dan bij ontdekking politiesepot met afstand. Niet bedrijfsmatige teelt van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik heeft, indien de verdachte volwassen is, geen prioriteit. Teelt door minderjarigen behoort steeds te leiden tot een strafrechtelijke reactie.
En onder 4. 'Een hoeveelheid minder dan 30 gram van de middelen vermeld op lijst II onderdeel b':
De grens van wat gedoogd wordt ten aanzien van de verkoop van hennepprodukten door de coffeeshops is gesteld op 5 gram. Het ligt in de rede in beginsel eenzelfde grens te hanteren ten aanzien van het bezit van hennepprodukten. Tot en met 5 gram, de geringe hoeveelheid voor eigen gebruik, wordt derhalve politiesepot toegepast. Bij hoeveelheden tussen de 5 en de 30 gram volgt bij ontdekking een strafrechtelijke reactie.
Opsporing: geen gerichte opsporing.
De Aanwijzing Opiumwet bepaalt onder meer de prioriteit van de opsporing en vervolging met betrekking tot de teelt van cannabis en het bezit van hennepproducten. Geen prioriteit wordt toegekend aan de teelt van niet meer dan vijf planten en het bezit van niet meer dan 5 gram hennepproducten. Indien sprake is van het aanwezig hebben of vervoeren van meer dan 30 gram, is de algemene regel gerichte opsporing en vervolging, waarbij zo mogelijk voorlopige hechtenis wordt gevorderd.
Het standpunt van de raadsman vindt dus geen steun in de Aanwijzing Opiumwet. De hoeveelheid hennep die de verdachte in zijn auto vervoerde (2,95 kilogram), overstijgt de hoeveelheid van 30 gram ruimschoots. Aan de hoeveelheid planten waarvan de hennep afkomstig is, komt in dit verband geen betekenis toe. Derhalve is niet in strijd met de Aanwijzing Opiumwet gehandeld en is het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de strafvervolging ter zake van het ten laste gelegde."
2.4.
De ten tijde van het tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit geldende en sinds de inwerkingtreding op hier niet van belang zijnde punten twee maal gewijzigde Aanwijzing Opiumwet van 2 november 2000, Stcrt. 2000, 250 (hierna: de Aanwijzing) dient aldus te worden uitgelegd dat - behoudens door het openbaar ministerie te stellen en aannemelijk te maken bijzondere omstandigheden en mits tijdig afstand is gedaan van het inbeslaggenomen plantenmateriaal - met een politiesepot wordt afgedaan de teelt van niet meer dan vijf hennepplanten, ongeacht de hoeveelheid of het gewicht van de met die teelt verkregen of te verkrijgen opbrengst van voor consumptie geschikte hennep of hennepproducten (vgl. HR 26 april 2011, ECLI:NL:HR:2011: BO4015, NJ 2012/63).
2.5.
Het Hof heeft de juistheid van de stelling van de verdediging dat de hennep afkomstig was van slechts vijf hennepplanten in het midden gelaten en heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie ter zake van het tenlastegelegde feit kan worden ontvangen in de vervolging van de verdachte, nu de hoeveelheid van 2,95 kilogram hennep die bij de verdachte is aangetroffen de in de Aanwijzing genoemde hoeveelheid van 30 gram ruimschoots overstijgt. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat in dat verband geen betekenis toekomt aan de hoeveelheid planten waarvan de hennep afkomstig is. Gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4 is overwogen getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting.
2.6.
Het middel is gegrond.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 april 2018.