ECLI:NL:RVS:2016:3017

Raad van State

Datum uitspraak
16 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
201602466/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit burgemeester tot oplegging van een tijdelijk huisverbod

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 februari 2016 zijn beroep tegen de besluiten van de burgemeester van Den Haag ongegrond verklaarde. De burgemeester had op 13 september 2015 aan [appellant] gelast om zijn woning in Den Haag onmiddellijk te verlaten en hem verboden om gedurende een bepaalde periode contact op te nemen met zijn echtgenote en hun zoon. Dit besluit was gebaseerd op een Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld en andere documenten die wezen op een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van zijn gezin. De burgemeester verlengde dit huisverbod op 23 september 2015, omdat de dreiging van gevaar aanhield. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op goede gronden had gehandeld en dat het huisverbod gerechtvaardigd was. In hoger beroep betoogt [appellant] dat er geen onmiddellijk gevaar was en dat het huisverbod disproportioneel was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 november 2016. De burgemeester heeft zijn standpunt verdedigd en de rechtbank heeft de eerdere uitspraak bevestigd. De Afdeling oordeelt dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar bestond, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

201602466/1/A3.
Datum uitspraak: 16 november 2016
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2016 in zaak nr. C/09/498175 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 13 september 2015 heeft de burgemeester [appellant] gelast om de woning aan de [locatie] te Den Haag onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 23 september 2015, 20:03 uur, niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [appellant] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met de in die woning wonende personen, te weten zijn echtgenote en hun zoon.
Bij besluit van 23 september 2015 heeft de burgemeester het aan [appellant] opgelegde tijdelijke huis- en contactverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij uitspraak van 23 februari 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen de besluiten van 13 en 23 september 2015 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2016, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door M.H.W. Vollebergh en M.J. van Dalen, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Overwegingen
1. De burgemeester heeft aan het besluit van 13 september 2015 een door een Hulpofficier van Justitie (hierna: HOvJ) ingevuld Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG), een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de HOvJ van 13 september 2015, diverse politiemutaties en een aangifte van de echtgenote ten grondslag gelegd. Hieruit volgt dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn echtgenote en kind althans dat hij daartoe in redelijkheid een ernstig vermoeden kon hebben, aldus de burgemeester.
De burgemeester heeft aan het besluit van 23 september 2015 een advies van een beleidsmedewerker van 23 september 2015 ten grondslag gelegd. Uit het advies volgt dat dat de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzette.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de aanwezigheid van [appellant] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijvers. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de burgemeester bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid van zijn discretionaire bevoegdheid tot oplegging van het huisverbod gebruik heeft gemaakt. Over het besluit tot verlenging van het huisverbod heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester terecht heeft aangenomen dat zich op het moment van verlenging nog immer een dreiging van gevaar of het ernstige vermoeden daarvan voordeed, zodat de burgemeester in redelijkheid van zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 9 van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) gebruik heeft gemaakt.
3. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de rechtbank. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zijn aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar opleverde voor de veiligheid van de achterblijvers. Hij voert daartoe aan dat er geen onmiddellijk gevaar was en dat het huisverbod is gebaseerd op feiten en omstandigheden uit het verleden. Bovendien zijn de verklaringen van zijn echtgenote onvoldoende geverifieerd.
[appellant] betoogt voorts dat de burgemeester een onjuiste belangenafweging heeft gemaakt en dat het aan hem opgelegde huisverbod daarom disproportioneel en in strijd met het subsidiariteitsbeginsel is. Hij voert in dat verband aan dat het huisverbod verstrekkende gevolgen heeft. De burgemeester heeft geen acht geslagen op zijn belangen. Verder voert hij aan dat hij door het huisverbod geen eigen huisvesting meer heeft en hij genoodzaakt is om bij familie en vrienden te verblijven, terwijl hem geen enkele vorm van hulp is geboden, aldus [appellant].
3.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wth kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon, indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
Ingevolge het tweede lid heeft het beroep of hoger beroep tegen het huisverbod mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 22 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1704), is het opleggen van een huisverbod een ingrijpend instrument waarvan de toepassing zeer grote gevolgen heeft voor het privéleven van betrokkenen. De bevoegdheid daartoe is beperkt tot situaties waarin voldoende grond aanwezig is om aan te nemen, althans ernstig te vermoeden, dat zich een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen voordoet. Indien dat het geval is, moet de burgemeester zorgvuldig overwegen of aanwending van de bevoegdheid aangewezen is. De rechter beoordeelt of de aangevoerde omstandigheden van dien aard waren dat in het voorliggende geval een bevoegdheid tot oplegging van een huisverbod bestond. Indien dat het geval is, wordt de afweging van de burgemeester door de bestuursrechter terughoudend getoetst. Gelet op de aard van een huisverbod, dat altijd in spoedeisende situaties wordt opgelegd, is niet vereist dat de juistheid van de aan het huisverbod ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden onomstotelijk vaststaat. Voldoende is dat aannemelijk is dat die feiten en omstandigheden zich hebben voorgedaan en een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar voor de in het besluit genoemde personen opleveren.
3.3. De burgemeester heeft, zoals in rechtsoverweging 1 vermeld, het besluit tot oplegging van het huisverbod gebaseerd op het door de HOvJ ingevulde RiHG, een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de HOvJ van 13 september 2015, diverse politiemutaties en een aangifte van de echtgenote van [appellant]. Volgens de burgemeester was de aangifte van de echtgenote de directe aanleiding voor het opleggen van het huisverbod. De echtgenote is op 10 september 2015 naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen van een bedreiging door [appellant], die op 9 september 2015 heeft plaatsgevonden. Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aangifte volgt dat de echtgenote tegenover de politie heeft verklaard dat zij een sms-bericht van [appellant] heeft ontvangen waarin zij werd uitgescholden en werd bedreigd met fysiek geweld. Zij heeft voorts verklaard dat zij op 1 juli 2015 aangifte tegen [appellant] heeft gedaan wegens mishandeling en huiselijk geweld en dat [appellant], naar niet in geschil is, hiervoor een huisverbod voor de duur van tien dagen heeft gekregen. De vrouw heeft voorts verklaard dat [appellant] haar blijft bedreigen, dat hij zwaar agressief is, dat zij bang is letsel op te lopen en bang is haar zoon kwijt te raken. Zij heeft verder verklaard voornemens te zijn van [appellant] te scheiden, maar dat zij nu nog financieel van hem afhankelijk is. In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de burgemeester verklaard dat de echtgenote op 13 september 2015 wederom naar het politiebureau is gegaan. Zij heeft daar verzocht haar aangifte aan te vullen met de verklaring dat op 7 september 2015 een ruzie heeft plaatsgevonden. Zij heeft daarbij verklaard dat zij op die dag een brievenbussleutel van [appellant] heeft gepakt en in de brievenbus een wapen heeft aantroffen. In het RiHG is vermeld dat de politie in de brievenbus een alarmpistool, een katapult en een zakje cocaïne heeft aangetroffen. In het RiHG is voorts vermeld dat ten tijde van het vorige huisverbod een deur in de woning is vernield. Ook is in het RiHG vermeld dat partijen om het geringste ruzie maken en dat de echtgenote hier niet tegen is opgewassen. Daarnaast is in het RiHG vermeld dat hun veertien maanden oude zoontje getuige is van het verbale geweld en de agressieve buien van [appellant] en dat de echtgenote erg bang voor hem is. Ook de aangifte door de echtgenote op 10 september 2015 is in het RiHG vermeld. Volgens de opsteller van het RiHG leiden deze feiten en omstandigheden tot het oordeel dat een sterk signaal bestaat dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van de echtgenote dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar is.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester zich op grond van het vorenstaande op het standpunt mogen stellen dat die feiten en omstandigheden voor de echtgenote en het kind een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar opleverden. Derhalve was de burgemeester bevoegd tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod. Hij heeft daarbij mogen betrekken dat uit een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 1 juli 2015 volgt dat de politie, na een verzoek van de echtgenote om haar te onderzoeken naar aanleiding van huiselijk geweld, heeft geconstateerd dat zij zichtbaar letsel had. Anders dan [appellant] betoogt, is het huisverbod niet alleen gebaseerd op feiten en omstandigheden uit het verleden nu de directe aanleiding is gelegen in de aangifte van 10 september 2015 en de aanvullende verklaring van 13 september 2015. Voorts bestaat geen grond voor het oordeel dat de verklaringen van zijn echtgenote onvoldoende zijn geverifieerd nu de burgemeester bij zijn besluitvorming ook heeft onderzocht wat hierover in het RiHG, het proces-verbaal van bevindingen van de HOvJ en de politiemutaties is vermeld.
Gelet op de tekst van artikel 2, eerste lid, van de Wth en op de totstandkomingsgeschiedenis van die wet wordt het huisverbod opgelegd aan degene van wie de dreiging uitgaat. Diegene dient de woning dan ook tijdelijk te verlaten. Alleen indien het opleggen van het huisverbod onevenredig bezwarend is, wordt hiervan afgeweken (Kamerstukken II, 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 1 en 18). De burgemeester mocht ervan uitgaan dat de dreiging van [appellant] uitging en heeft het belang van de echtgenote en hun kind in redelijkheid zwaarder wegend kunnen achten dan het belang van [appellant]. Niet valt in te zien dat het feit dat [appellant], naar hij stelt, thans niet meer in de woning kan verblijven, is veroorzaakt door het huisverbod, aangezien het huisverbod slechts voor een beperkte duur gold. De burgemeester was dan ook niet gehouden hem hulp aan te bieden bij het zoeken naar huisvesting.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 november 2016
176-818.