ECLI:NL:RVS:2018:1067

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
28 maart 2018
Zaaknummer
201702693/1/A3 en 201706671/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen huisverbod opgelegd door burgemeester van Amsterdam

In deze zaak gaat het om hoger beroep tegen een huisverbod dat door de burgemeester van Amsterdam is opgelegd aan [appellant sub 1]. Op 29 januari 2017 heeft er een incident plaatsgevonden tussen [appellant sub 1] en zijn vader, wat leidde tot de beslissing van de burgemeester om [appellant sub 1] te gelasten de woning te verlaten en gedurende een bepaalde periode geen contact op te nemen met zijn vader. De rechtbank Amsterdam heeft in twee uitspraken, op 3 en 10 februari 2017, respectievelijk het beroep van [appellant sub 1] ongegrond verklaard en het beroep van de burgemeester gegrond verklaard. [appellant sub 1] heeft tegen deze uitspraken hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaken op 19 maart 2018 behandeld. De burgemeester heeft aangevoerd dat het huisverbod noodzakelijk was om de veiligheid van de achterblijvers te waarborgen, gezien de eerdere incidenten en het risico op escalatie. De rechtbank heeft in haar uitspraken geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen opleggen, maar heeft de verlenging van het huisverbod als disproportioneel beoordeeld.

De Raad van State heeft geconcludeerd dat de burgemeester terecht heeft geoordeeld dat er een ernstig vermoeden van gevaar bestond en dat het huisverbod gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft echter te veel gewicht toegekend aan de stelling van [appellant sub 1] dat de winteropvang voor hem geen aanvaardbare oplossing was. De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2017 vernietigd en het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van de burgemeester ongegrond verklaard. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

Uitspraak

201702693/1/A3 en 201706671/1/A3.
Datum uitspraak: 28 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellant sub 1], wonend te Amsterdam
2.    de burgemeester van Amsterdam.
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 3 februari 2017 in zaak nrs. 13/623118 17/686 en 13/623119 17/111 respectievelijk de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2017 in zaak nrs. 13/623497 17/140 en 13/623496 17/834 in de gedingen tussen:
[appellant sub 1]
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 29 januari 2017 heeft de burgemeester [appellant sub 1] gelast om de woning aan de [locatie] te Amsterdam onmiddellijk te verlaten en deze woning tot 8 februari 2017 17:50 niet te betreden noch daarin aanwezig te zijn of zich daarbij op te houden. Tevens heeft hij [appellant sub 1] gelast om gedurende deze periode geen contact op te nemen met zijn in die woning wonende vader.
Bij besluit van 7 februari 2017 heeft de burgemeester de periode waarin [appellant sub 1] de woning niet mag betreden noch daarin aanwezig mag zijn of zich daarbij op mag houden, verlengd met achttien dagen, derhalve tot 26 februari 2017 17:50. Gedurende deze periode mag hij geen contact opnemen met zijn vader.
Bij mondelinge uitspraak van 3 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 29 januari 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant sub 1] hoger beroep ingesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 10 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] tegen het besluit van 7 februari 2017 ingestelde beroep gegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 19 maart 2018, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. D. Sullivan en mr. A. Klugkist, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 29 januari 2017 heeft in de woning een incident plaatsgevonden tussen [appellant sub 1] en zijn vader. Uit dit incident en incidenten uit het verleden bleek volgens de burgemeester dat de aanwezigheid van [appellant sub 1] in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van dit gevaar opleverde voor de veiligheid van zijn vader. De burgemeester heeft het belang bij het opleggen van het huisverbod, te weten het vergroten van de veiligheid van de achterblijvers alsmede het creëren van een adempauze, zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant sub 1] bij het vrijelijk kunnen betreden van de woning en het opnemen van contact met zijn vader.
Op 7 februari 2017 heeft de burgemeester besloten het huisverbod te verlengen. Hieraan heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat nog geen systeemgesprek heeft plaatsgevonden, nog geen afspraken zijn gemaakt en er nog geen duidelijk plan is voor wat betreft de vervolghulpverlening. Hierdoor is de kans op escalatie nog onverminderd aanwezig.
Aangevallen uitspraken
2.    De rechtbank heeft in haar uitspraak van 3 februari 2017 geoordeeld dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen opleggen. Uit de door de burgemeester overgelegde stukken en de processen-verbaal van de verbalisanten blijkt volgens de rechtbank dat de burgemeester een ernstig vermoeden kon hebben dat de aanwezigheid van [appellant sub 1] gevaar opleverde voor de rest van het gezin. Dat de strafzaak volgens [appellant sub 1] is geseponeerd, verandert dit niet, omdat het huisverbod een bestuurlijke maatregel is en ook kan worden ingezet wanneer zich geen strafbare feiten hebben voorgedaan.
Hoewel de rechtbank met [appellant sub 1] van oordeel is dat het besluit onvoldoende gemotiveerd is, heeft de rechtbank dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat [appellant sub 1] beschikte over de dossierstukken waarop het huisverbod is gebaseerd, waardoor niet aannemelijk is dat hij was overvallen door het door de burgemeester ingenomen standpunt. Ook heeft hij ter zitting de gelegenheid gehad zich tegen dit standpunt te verweren.
Ten aanzien van de verlenging heeft de rechtbank in haar uitspraak van 10 februari 2017 overwogen dat de achterblijvers geen noodzaak zien in het aanvaarden van de geboden hulpverlening, nu zij verstek hebben laten gaan bij een gepland gesprek, en dat de zus heeft aangegeven de problemen in de thuissituatie zelf te willen oplossen. [appellant sub 1] is aangewezen op de winteropvang, wat volgens hem geen aanvaardbare opvang is. Op basis hiervan heeft de rechtbank geoordeeld dat de verlenging van het huisverbod disproportioneel is. Daarbij acht de rechtbank verlenging niet noodzakelijk voor de hulpverlening.
Wettelijk kader
3.    Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Beoordeling van de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2017
Bevoegdheid opleggen huisverbod
4.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat de burgemeester een ernstig vermoeden kon hebben dat zijn aanwezigheid in de woning een ernstig en onmiddellijk gevaar zoals bedoeld in de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) oplevert. Hij voert hiertoe aan dat de verdenking tegen hem is geseponeerd, wat volgens hem betekent dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Voorts blijkt uit de documentatie volgens hem dat hij geen geweld gebruikt of bedreigingen heeft geuit tegen zijn familieleden. [appellant sub 1] kan zich niet vinden in de invulling van het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld (hierna: RiHG). Niet is onderbouwd waarom op bepaalde punten is uitgegaan van een "hoog risico" of een "matig sterk" signaal. In het RiHG wordt verder volgens [appellant sub 1] ten onrechte als overig punt van belang genoemd dat [appellant sub 1] niet de medicijnen slikt die waren voorgeschreven door de huisarts. Deze medicijnen zijn voorgeschreven vanwege een maagzweer en het al dan niet slikken van deze medicijnen is niet van belang voor de taxatie van het risico, aldus [appellant sub 1].
4.1.    Op basis van onder meer de documentatie van de politie heeft de hulpofficier van justitie het RiHG ingevuld. Uit deze aan het RiHG ten grondslag liggende documentatie volgt dat eerder incidenten hebben plaatsgevonden waarbij de politie betrokken is geweest en dat bedreigingen richting de vader zijn geuit. Bij de beoordeling op de punten drugsgebruik, financiële problemen en sociaal isolement heeft de hulpofficier van justitie een opmerking geplaatst, waardoor duidelijk is waar de beoordeling op is gebaseerd. [appellant sub 1] erkent ook dat de omstandigheden waarin de hulpofficier een signaal voor gevaar ziet, aanwezig zijn. Het drugsgebruik heeft de officier overigens beoordeeld als "sterk signaal", wat samen met het oordeel "sterk signaal" bij antecedenten en incidenten leidt tot een "hoog risico" bij de eerste screening. In het RiHG is niet een bepaald punt van doorslaggevend belang. De opmerking dat [appellant sub 1] geen medicijnen meer slikt die waren voorgeschreven door de huisarts, is dan ook niet van doorslaggevend belang geweest. Overigens is niet bekend of het niet innemen van deze medicijnen geen enkele invloed heeft op zijn gedrag, nu [appellant sub 1] dit niet nader heeft onderbouwd. Het betoog van [appellant sub 1] geeft dan ook geen aanleiding te concluderen dat het aan het huisverbod ten grondslag gelegde RiHG niet inzichtelijk is opgesteld.
De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat uit de documentatie van de politie volgt dat aannemelijk is dat [appellant sub 1] zich op 29 januari 2017 verbaal en fysiek bedreigend heeft gedragen en dat de problemen met zijn gedrag al langere tijd spelen. De rechtbank heeft in de uitspraak gemotiveerd welke feiten en omstandigheden tot dit oordeel hebben geleid. In hetgeen [appellant sub 1] stelt is geen grond gelegen voor het oordeel dat de rechtbank hierbij alleen feiten en omstandigheden heeft afgewogen die voor hem nadelig zijn. De enkele stelling van [appellant sub 1] dat hij nooit enige vorm van geweld heeft gebruikt dan wel andere bedreigingen heeft geuit, is niet voldoende om het tegendeel aannemelijk te maken, nu deze stelling geen grond vindt in de documentatie en verder door [appellant sub 1] niet wordt onderbouwd.
Daarbij heeft de rechtbank met juistheid gemotiveerd dat de beslissing van het Openbaar Ministerie om niet tot vervolging over te gaan niet betekent dat de grond voor het huisverbod automatisch is komen te vervallen. De wetgever heeft bepaald dat het huisverbod moet worden gezien als een bestuurlijke maatregel, die ook kan worden ingezet wanneer zich (nog) geen strafbare feiten hebben voorgedaan, maar er situaties zijn ontstaan waarbij er acute en dringende behoefte bestaat aan het creëren van een afkoelingsperiode om escalatie te voorkomen (Kamerstukken II 2005/06, 30657, nr. 3, p. 2).
De rechtbank heeft gelet op al het voorgaande terecht geoordeeld dat de burgemeester mocht aannemen dat er een ernstig en onmiddellijk gevaar, dan wel een ernstig vermoeden van een dergelijk gevaar, voor de achterblijvers bestond. De burgemeester bezat daardoor de bevoegdheid tot het opleggen van een huisverbod.
4.2.    Het betoog faalt.
Belangenafweging
5.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen overweging heeft gewijd aan een belangenafweging waarin wordt afgewogen of het besluit, ondanks de aanwezigheid van een bepaald vermoeden van een gevaarlijke situatie, disproportioneel is. Dit is volgens [appellant sub 1] het geval nu hij in de kou op straat komt te staan, wat slecht is voor zijn gezondheid. [appellant sub 1] wijst er daarbij op dat de rechtbank dit wel heeft meegenomen in haar uitspraak van 10 februari 2017 over de verlenging van het huisverbod.
5.1.    De wetgever heeft overwogen dat de uithuisgeplaatste zelf een onderkomen dient te vinden, bijvoorbeeld bij familie of vrienden. Desnoods kan deze terecht bij de dak- en thuislozenopvang (Kamerstukken II 2005/06, 30657, nr. 3, p. 3). De burgemeester stelt terecht dat aan het onderkomen van de uithuisgeplaatste in de afweging om een huisverbod op te leggen geen doorslaggevend gewicht toekomt, nu een huisverbod kan worden opgelegd als zich dreigend gevaar voor de achterblijvers voordoet en in zoverre de uithuisplaatsing noodzakelijk is om dit gevaar te beëindigen. De burgemeester heeft toegelicht dat [appellant sub 1] in dit geval terecht kon bij de winteropvang en daarom niet genoodzaakt was op straat te leven.
5.2.    Het betoog faalt.
De toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht
6.    [appellant sub 1] betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak van 3 februari 2017 het gebrek in de motivering van het besluit niet heeft mogen passeren. De burgemeester heeft volgens de rechtbank nagelaten in het besluit tot oplegging van het huisverbod te vermelden wat de feiten en omstandigheden zijn geweest die aanleiding hebben gegeven tot het opleggen van het huisverbod. [appellant sub 1] betoogt hierover dat het nuttig effect aan het huisverbod is ontnomen doordat hem pas op de zitting bij de rechtbank duidelijk was aan welke aan hem verweten gedragingen hij moest werken.
6.1.    Het betoog van [appellant sub 1] ziet op het oordeel van de rechtbank dat hij door het passeren van het gebrek in het besluit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb niet wordt benadeeld. [appellant sub 1] heeft niet weersproken dat hij beschikte over de dossierstukken op basis waarvan het huisverbod is opgelegd. Uit onder meer het verslag van de situatie ter plaatse, opgemaakt op 29 januari 2017, valt op te maken welke feiten en omstandigheden tot het opleggen van het huisverbod hebben geleid. Op basis hiervan heeft [appellant sub 1] kunnen werken aan de aan hem verweten gedragingen. De rechtbank heeft daarom kunnen oordelen dat [appellant sub 1] door het passeren van het gebrek niet is benadeeld.
6.2.    Het betoog faalt.
Conclusie over de uitspraak van de rechtbank van 3 februari 2017
7.    Het hoger beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. De uitspraak van 3 februari 2017 dient te worden bevestigd.
Beoordeling van de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2017
8.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank in haar uitspraak van 10 februari 2017 ten onrechte niet heeft beoordeeld of de dreiging van het gevaar is afgenomen dan wel zich heeft voortgezet. Voorts betoogt de burgemeester dat de rechtbank ten onrechte een eigen belangenafweging heeft gemaakt bij de beoordeling van het besluit van de burgemeester, waarbij zij bovendien is uitgegaan van onjuiste gegevens en deze niet juist heeft gewogen. Volgens de burgemeester is de verlenging van het huisverbod niet onrechtmatig.
8.1.    Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wth kan een huisverbod worden verlengd indien de dreiging van het gevaar of het ernstige vermoeden daarvan zich voortzet. De rechtbank heeft bij de beoordeling van de verlenging van het huisverbod betrokken dat veiligheidsafspraken en afspraken met betrekking tot vervolghulp zijn mislukt doordat [appellant sub 1] onbereikbaar was en de achterblijvers ook niet zijn verschenen bij een gepland gesprek. [appellant sub 1] heeft hierover verklaard dat hij en de familie de problemen zelf willen oplossen. Hij heeft bovendien verklaard dat hij nu op straat leeft omdat de winteropvang mede gelet op de weersomstandigheden voor hem geen aanvaardbare oplossing is. De rechtbank heeft geoordeeld dat uit deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien volgt dat de verlenging van het huisverbod disproportioneel is. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het wel van belang is dat [appellant sub 1] met de achterblijvers in gesprek gaat en hulpverlening krijgt, maar dat verlenging van de uithuisplaatsing hiervoor niet een noodzakelijk middel is.
8.2.    De Afdeling is van oordeel dat de burgemeester terecht stelt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of de  burgemeester heeft kunnen oordelen dat het ernstige vermoeden van de dreiging van gevaar zich voortzette. Indien dit het geval is, kan de burgemeester het huisverbod verlengen.
De burgemeester stelt terecht dat de feiten en omstandigheden die in de uitspraak zijn weergegeven niet zien op de beantwoording van de vraag of de burgemeester het standpunt heeft kunnen innemen dat het ernstige vermoeden van de dreiging van gevaar zich voortzette. Hij stelt hierbij terecht dat aan de stelling van [appellant sub 1] dat de familie de problemen onderling wil oplossen ten onrechte betekenis is toegekend. De burgemeester heeft hierbij terecht betrokken dat bij een huisverbod niet onaannemelijk is dat achterblijvers niet op een afspraak of de zitting verschijnen uit angst voor de uithuisgeplaatste. Uit deze gegevens kan daarom niet de conclusie worden getrokken dat het ernstige vermoeden van dreiging van gevaar is afgenomen. Hierbij komt in dit geval nog dat deze stelling is ingenomen door de uithuisgeplaatste en deze niet wordt onderschreven door de inhoud van het door de burgemeester aan het besluit tot verlenging ten grondslag gelegde zorgadvies van 6 februari 2017.
De burgemeester stelt voorts terecht dat ook uit het gegeven dat pogingen om veiligheidsafspraken en afspraken met betrekking tot vervolghulp te maken zijn mislukt niet volgt dat het ernstige vermoeden van de dreiging van gevaar is afgenomen. De burgemeester heeft hieruit, mede gelet op het al genoemde zorgadvies, veeleer mogen afleiden dat het ernstige vermoeden van dreiging van gevaar nog onverminderd aanwezig was.
Voor zover in het kader van een belangenafweging betekenis is toegekend aan de stelling van [appellant sub 1] dat de winteropvang mede gelet op de weersomstandigheden en de personen die gebruik maken van deze opvang voor hem geen aanvaardbare oplossing is, is van belang dat, zoals in overweging 5.1. is overwogen, het onderkomen van een uithuisgeplaatste niet van doorslaggevend belang is. De burgemeester heeft toegelicht dat de GGD bij de winteropvang altijd een screening uitvoert om te bezien of deze vorm van opvang voor de betrokkene aanvaardbaar is. Indien dit niet zo is dan wordt de betrokkene elders geplaatst. De Afdeling is gelet op het voorgaande van oordeel dat de rechtbank aan de stelling van [appellant sub 1] te veel gewicht heeft toegekend.
De burgemeester heeft op grond van het voorgaande redelijkerwijs kunnen oordelen dat het ernstige vermoeden van dreiging van gevaar nog bestond. Voorts heeft de burgemeester naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid, gelet op de betrokken belangen, kunnen besluiten het huisverbod te verlengen.
Het betoog van de burgemeester slaagt.
Conclusie over de uitspraak van de rechtbank van 10 februari 2017
8.3.    Het hoger beroep van de burgemeester is gegrond. De uitspraak van 10 februari 2017, voor zover aangevallen, dient te worden vernietigd. Het beroep van [appellant sub 1] gericht tegen het besluit van de burgemeester van 7 februari 2017 is ongegrond.
Verzoek om schadevergoeding en proceskosten
9.    Het verzoek van [appellant sub 1] om vergoeding van de schade voor elke dag dat hem onterecht de toegang tot zijn woning is ontzegd dient gelet op het voorgaande te worden afgewezen.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
II.    bevestigt de aangevallen uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 3 februari 2017 in zaak nrs. 13/623118 17/686 en 13/623119 17/111;
III.    verklaart het hoger beroep van de burgemeester van Amsterdam gegrond;
IV.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 10 februari 2017 in zaak nrs. 13/623497 17/140 en 13/623496 17/834, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 7 februari 2017 gegrond is verklaard;
V.    verklaart het beroep van [appellant sub 1] tegen het besluit van 7 februari 2017, kenmerk 169886/190000, ongegrond;
VI.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, griffier.
w.g. Jurgens    w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2018
317-851. BIJLAGE
Artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Wet tijdelijk huisverbod
Artikel 2
1. De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
[…]
9. De burgemeester kan het huisverbod in ieder geval intrekken indien de uithuisgeplaatste een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard en dit door de instantie voor advies of hulpverlening, aangewezen ingevolge het achtste lid, is bevestigd, en deze aanvaarding tevens inhoudt dat de uithuisgeplaatste hulpverlening aan één of meer personen die met de uithuisgeplaatste in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven niet zal belemmeren en zal meewerken indien dit van hem wordt gevraagd door de instantie voor advies of hulpverlening.
Artikel 6, tweede lid
De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Artikel 9, eerste lid
De burgemeester kan een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
[…]