ECLI:NL:RVS:2019:2847

Raad van State

Datum uitspraak
28 augustus 2019
Publicatiedatum
22 augustus 2019
Zaaknummer
201804598/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van e-mail op gemeentelijke website en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het bezwaar van [appellant] tegen het plaatsen van zijn e-mail op de gemeentelijke website niet-ontvankelijk werd verklaard. De e-mail, verzonden op 20 februari 2017, bevatte beschuldigingen aan het adres van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal. Het college had eerder toestemming voor het gebruik van het stadhuis voor een cursus ingetrokken, wat leidde tot de e-mail van [appellant].

Het college verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat het plaatsen van de e-mail op de website volgens hen een feitelijke handeling was en geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bevestigde deze beslissing. In hoger beroep betoogde [appellant] dat het college een belangenafweging had moeten maken op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en dat de raad het bevoegde bestuursorgaan was voor de beslissing over openbaarmaking.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college zich terecht op het standpunt stelde dat het plaatsen van de e-mail een feitelijke handeling was en dat er geen besluit was genomen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om geheimhouding op te leggen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De zaak benadrukt de scheiding tussen feitelijke handelingen en besluiten in het bestuursrecht, evenals de verantwoordelijkheden van verschillende bestuursorganen bij openbaarmaking van informatie.

Uitspraak

201804598/1/A3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Oldenzaal,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 30 april 2018 in zaak
nr. 17/1929 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Oldenzaal.
Procesverloop
Op 20 februari 2017 heeft [appellant] een mail gestuurd aan de raadsleden. Dit mailbericht is geplaatst op de gemeentelijke website.
Bij besluit van 10 augustus 2017 heeft het college het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het plaatsen van de mail op de website niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 april 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E.S. Fikkert, advocaat te Almelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.P. Bullens, advocaat te Nijmegen, en E.S.M. Slot, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] organiseerde vier bijeenkomsten voor de cursus "Leergang en Dialoog 2016/2017" in het stadhuis. Na de eerste bijeenkomst heeft het college geconstateerd dat er geen direct gemeentelijk belang is en de cursus niet door of namens de gemeente wordt georganiseerd. Daarom is de toestemming om het stadhuis te gebruiken voor de resterende bijeenkomsten ingetrokken. [appellant] heeft in een mail van 20 februari 2017 de leden van de gemeenteraad van Oldenzaal medegedeeld dat door handelen van de burgemeester en het college, naar aanleiding van de intrekking van de toestemming, de raadsleden medeverantwoordelijk zijn gemaakt in een dossier betreffend onbehoorlijk bestuur. Bij het mailbericht is alle eerdere correspondentie gevoegd. Deze mail is, inclusief bijlagen, als ingekomen stuk op de agenda van de raad gezet. De agenda is met alle ingekomen stukken op de gemeentelijke website geplaatst.
Omvang geding
2.    Naar aanleiding hiervan heeft [appellant], voor zover in de bestuursrechtelijke procedures nog relevant, het volgende gedaan:
1. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen het plaatsen van zijn mail op de gemeentelijke website.
2. [appellant] heeft met een beroep op de Wet bescherming persoonsgegevens verzocht zijn mail te verwijderen van de gemeentelijke website.
3. [appellant] heeft verzocht om rectificaties te plaatsen op de gemeentelijke website en in de media.
4. [appellant] heeft verzocht om een schadevergoeding.
3.    In deze uitspraak komt punt 1 aan de orde. In de uitspraak van de Afdeling van heden (ECLI:NL:RVS:2019:2846) komen punt 2, 3 en 4 aan de orde. Wat in het hogerberoepschrift is aangevoerd met betrekking tot punt 2, 3 en 4 valt buiten de omvang van dit geding en wordt in deze uitspraak niet besproken.
Wettelijk kader
4.    De relevante wetgeving is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd en maakt daarvan onderdeel uit.
Besluitvorming
5.    Het college stelt zich op het standpunt dat het plaatsen van de mail op de website een feitelijke handeling is en er dus geen sprake is van een besluit. Het heeft het bezwaar daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Hoger beroep
Twee procedures
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college punt 1 niet mocht splitsen van punt 2, 3 en 4.
6.1.    Hoewel alle punten voortvloeien uit het intrekken van de toestemming, zijn deze in twee procedures gesplitst, omdat [appellant] de punten in aparte brieven heeft aangevoerd. De bezwaarprocedure met betrekking tot punt 1 was al in gang gezet toen [appellant] vervolgens het verzoek deed met betrekking tot punt 2, 3 en 4. Het college kon daarom in redelijkheid twee procedures opstarten.
6.2.    Het betoog faalt.
Plaatsen mail op website
7.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het plaatsen van de mail op de website een feitelijke handeling is. Volgens [appellant] heeft het college voordat het de mail plaatste een belangenafweging op grond van artikel 8 van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) gemaakt, waarbij het zich op het standpunt heeft gesteld dat het in het belang van een goede democratische bestuurs- en besluitvorming was om deze stukken openbaar te maken. [appellant] voert aan dat het college op grond van artikel 19, tweede lid, en 25, tweede lid, van de Gemeentewet een belangenafweging had moeten maken en had moeten besluiten geheimhouding op te leggen, omdat het belang van eerbieding van zijn persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. Volgens [appellant] is niet het college, maar de raad het bevoegde bestuursorgaan om te beslissen over openbaarmaking en geheimhouding.
7.1.    De grondslag voor het plaatsen van de agenda inclusief stukken op de gemeentelijke website is te vinden in artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Daarom is artikel 8 van de Wob hier niet van toepassing. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1520), is de uitvoering van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet een feitelijke handeling. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het plaatsen van de agenda op de gemeentelijke website geen besluit in de zin van de Awb is.
Het college heeft zich blijkens het verslag van de hoorzitting op het standpunt gesteld dat geen geheimhouding hoefde te worden opgelegd, omdat hier niet om was verzocht en het volgens het college gebruikelijk is om stukken op de website te plaatsen, de integriteit van de gemeente in het geding was en de mail gericht was aan alle raadsleden. Omdat niet ambtshalve was besloten geheimhouding op te leggen en er geen verzoek was gedaan om geheimhouding op te leggen, is er geen sprake van een besluit op grond van artikel 25 van de Gemeentewet. Omdat er geen besluit is, is de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is niet aan de orde.
7.2.    Het betoog faalt.
Fuik
8.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het  college een fuik heeft gecreëerd. Het college wilde het namelijk in de klachtenprocedure niet inhoudelijk hebben over het plaatsen van de mail op de gemeentelijke website, omdat dit voorlag bij de commissie bezwaarschriften. Dit terwijl het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, en het dus wel als klacht behandeld had moeten worden.
8.1.    Uit de brief van het college van 27 maart 2017 blijkt dat [appellant] tijdens een gesprek van diezelfde dag, dat werd gevoerd omdat [appellant] een aantal punten wilde bespreken in het kader van een klacht, een document heeft overgelegd met als titel "Bezwaar tegen openbaar maken confidentiële documenten van ondergetekende en reactie op de brief met kenmerk 6335-2016 […]". Dit document is doorgestuurd naar de commissie bezwaarschriften, wat heeft geleid tot deze procedure. Gelet op de titel van het document heeft het college in redelijkheid het document kunnen aanmerken als een bezwaarschrift. De klachtencommissie kan niet op een bezwaar reageren en kan niet vooruit lopen op een eventuele niet-ontvankelijkheid. Er is geen aanwijzing dat het college een fuik heeft gecreëerd.
8.2.    Het betoog faalt.
Slotsom
9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Neuwahl
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2019
280-851.
BIJLAGE
Gemeentewet
Artikel 19
1. […].
2. Tegelijkertijd met de oproeping brengt de burgemeester dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
Artikel 25
1. […].
2. Op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, kan de geheimhouding eveneens worden opgelegd door het college, de burgemeester en een commissie, ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt.
[…].
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 8
1. Het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat, verschaft uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.
2. […].