201301183/1/A3.
Datum uitspraak: 30 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Heemstede,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2013 in zaak nr. 12-1671 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Heemstede.
Procesverloop
Bij brief van 30 november 2011 heeft de burgemeester een verzoek van [appellant] om de aan de raad gerichte stukken op de gemeentelijke website te plaatsen afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2012 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar, onder verwijzing naar het desbetreffend advies van de commissie voor bezwaarschriften, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2013 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het uitblijven van een besluit op het door hem gemaakte bezwaar ingestelde beroep niet-ontvankelijk en het tegen het besluit van 3 april 2012 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2014, waar [appellant], bijgestaan door drs. T. van Herwijnen, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. J.C. Binnerts, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Gemeentewet roept de burgemeester de leden schriftelijk tot vergadering op.
Ingevolge het tweede lid brengt de burgemeester, tegelijkertijd met de oproeping, dag, tijdstip en plaats van de vergadering ter openbare kennis. De agenda en de daarbij behorende voorstellen met uitzondering van de in artikel 25, tweede lid, bedoelde stukken worden tegelijkertijd met de oproeping en op een bij de openbare kennisgeving aan te geven wijze ter inzage gelegd.
Ingevolge artikel 74, eerste lid, worden alle aan de raad of aan het college gerichte stukken door of namens de burgemeester geopend.
Ingevolge het tweede lid doet hij van de ontvangst van de aan de raad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering van de raad aan de orde worden gesteld, in de eerstvolgende vergadering van de raad mededeling.
2. Ambtshalve wordt het volgende overwogen.
2.1. Bij brief van 18 november 2011 heeft [appellant] de burgemeester verzocht hem de aan de raad gerichte stukken te verstrekken door plaatsing ervan op de gemeentelijke website. Hieraan heeft hij ten grondslag gelegd dat de burgemeester ingevolge artikel 74 van de Gemeentewet de aan de raad gerichte stukken in ontvangst neemt en doorgeleidt aan de raad en ingevolge artikel 19, tweede lid, van die wet verplicht is de aan de raad gerichte stukken op de door hem verzochte wijze aan hem te verstrekken en aan zijn verzoek niet in een andere vorm kan worden voldaan.
2.2. Gelet op de bewoordingen ervan, ziet het verzoek van [appellant] op toepassing door de burgemeester van artikel 19, tweede lid, van de Gemeentewet. Nu ingevolge die bepaling de agenda met de raadsvoorstellen en de daarbij behorende documentatie door de burgemeester ter inzage moeten worden gelegd, is uitvoering van dit voorschrift een feitelijke handeling. Derhalve is het verzoek van [appellant] geen aanvraag, als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en de reactie hierop geen besluit, als bedoeld in het eerste lid. De burgemeester heeft het door [appellant] tegen de brief van 30 november 2011 gemaakte bezwaar derhalve ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard. Het hoger beroep is gegrond.
3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester het advies van de commissie voor bezwaarschriften ten onrechte aan het besluit van 3 april 2012 ten grondslag heeft gelegd, omdat de Verordening commissie bezwaarschriften (hierna: de Verordening) vervalst en onverbindend is. Het raadsbesluit van 27 mei 2010, waarbij de Verordening is vastgesteld, is ondertekend door de griffier en de voorzitter van de raad. In hetgeen [appellant] in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank terecht geen grond gevonden om hem te volgen in het betoog dat de Verordening onverbindend is.
4. [appellant] betoogt evenzeer tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de burgemeester een dwangsom heeft verbeurd. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de commissie voor bezwaarschriften bij de Verordening is ingesteld en de termijn voor het nemen van een besluit op het door [appellant] gemaakte bezwaar ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb op 6 april 2012 is verstreken. Voorts heeft zij terecht overwogen dat, nu de brief, waarbij [appellant] de burgemeester in gebreke heeft gesteld, op 16 januari 2012 is ontvangen, die brief geen ingebrekestelling is en de burgemeester geen dwangsom heeft verbeurd.
Voorts heeft de burgemeester op 3 april 2012 tijdig op het door [appellant] gemaakt bezwaar besloten. De rechtbank heeft het bij haar op 2 april 2012 tegen het uitblijven van een besluit ingestelde beroep derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover het tegen het besluit van 3 april 2012 ingestelde beroep daarbij ongegrond is verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling dat beroep gegrond verklaren, dit besluit vernietigen, het tegen de brief van 30 november 2011 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het te vernietigen besluit.
6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 januari 2013 in zaak nr. 12-1671;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van de burgemeester van Heemstede van 3 april 2012, kenmerk 572861;
V. verklaart het door [appellant] tegen de brief van de burgemeester van Heemstede van 30 november 2011, kenmerk 555009, gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. gelast dat de burgemeester van Heemstede aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 395,00 (zegge: driehonderdvijfennegentig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. A. Hammerstein en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2014
382-721.