201810284/1/A2.
Datum uitspraak: 31 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 november 2018 in zaak nr. 18/1877 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2017 heeft de CSG aan [appellante] een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds) toegekend van € 10.000,00.
Bij besluit van 13 februari 2018 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 juli 2019, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 29 maart 2016 een aanvraag ingediend om haar op grond van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) een uitkering uit het schadefonds toe te kennen.
De CSG heeft bij het besluit van 12 september 2017 een uitkering toegekend van € 10.000,00, gebaseerd op letselcategorie 4 van de zogenoemde Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst). De CSG heeft rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] gedurende een periode van ongeveer zes jaar en acht maanden slachtoffer is geweest van seksueel misbruik, waarbij sprake was van seksueel binnendringen van het lichaam. Ook heeft de CSG er rekening mee gehouden dat het misbruik meerdere malen per week plaatsvond en dat het heeft geleid tot een zwangerschap en een abortus.
[appellante] heeft tegen het besluit van 12 september 2017 bezwaar gemaakt, omdat volgens haar de CSG haar een hogere uitkering had moeten toekennen gebaseerd op letselcategorie 5. Dit bezwaar is bij het besluit van 13 februari 2018 ongegrond verklaard. Hiertegen heeft [appellante] beroep ingesteld.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat het niet onbegrijpelijk is dat de CSG letselcategorie 4 heeft toegepast. De CSG heeft in aanmerking genomen dat het seksueel misbruik waarvan [appellante] slachtoffer is geworden meerdere keren per week plaatsvond gedurende zes jaar en acht maanden. Het heeft geleid tot een zwangerschap en abortus. De CSG heeft de duur van het seksueel misbruik geschaard onder ‘gedurende een langere periode stelselmatig gebeurd’, zoals opgenomen in letselcategorie 4, en ook gelet op de overige omstandigheden een uitkering conform letselcategorie 4 passend gevonden, omdat het geen verzwarende omstandigheden zijn zoals bedoeld in letselcategorie 5. De CSG heeft toegelicht dat letselcategorie 5 is bedoeld voor gevallen waarin het seksueel misbruik nóg veel ernstiger is dan in letselcategorie 4. Het gaat bijvoorbeeld om een zeer lange pleegperiode (bijvoorbeeld twintig jaar) of seksueel misbruik met heftig geweld, vrijheidsbeneming of onder vernederende omstandigheden. De CSG heeft hiermee volgens de rechtbank voldoende kenbaar gemotiveerd waarom letselcategorie 4 is toegepast. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen. Hiertegen heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Wettelijk kader
2. Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wsg en het daarop gebaseerde beleid. De belangrijkste toepasselijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen. Zij voert aan dat de CSG haar een uitkering had moeten toekennen behorend bij letselcategorie 5, omdat de periode van zes jaar en acht maanden waarin zij is misbruikt en de omstandigheid dat het misbruik heeft geleid tot een zwangerschap, verzwarende omstandigheden zijn als bedoeld in die categorie. Volgens [appellante] is onvoldoende gemotiveerd waarom de periode van zes jaar en acht maanden niet kan worden aangemerkt als een ‘zeer lange periode’ als bedoeld in letselcategorie 5. Dat die periode pas vanaf twintig jaar wordt aangenomen, vindt volgens haar geen steun in het beleid of in de geldende jurisprudentie. Verder voert zij aan dat het beleid geen waardering geeft van de omstandigheid dat een zedenmisdrijf tot een zwangerschap heeft geleid.
3.1. De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst. Gelet op wat [appellante] heeft aangevoerd moet de Afdeling eerst beoordelen of dat beleid en de invulling die de CSG daaraan geeft, niet onredelijk is. Als dat zo is, moet de Afdeling vervolgens beoordelen of de CSG zich, gelet op dat beleid, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om aan [appellante] een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen.
3.2. [appellante] gaat met haar stelling dat in het beleid geen rekening is gehouden met de verzwarende omstandigheid dat een zedenmisdrijf tot een zwangerschap heeft geleid, eraan voorbij dat de Letsellijst een indicatief karakter heeft. De CSG bepaalt de letselcategorie op basis van de omstandigheden van het geval. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 8 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:345, onder 5.7. 3.3. Verder heeft de CSG in beroep en ook in de schriftelijke uiteenzetting en ter zitting in hoger beroep toegelicht dat onder verzwarende omstandigheden als bedoeld in letselcategorie 5 bijvoorbeeld moet worden verstaan een zeer lange pleegperiode, een lange vrijheidsbeneming, het gebruik van zeer ernstig of extreem geweld, zoals sadistisch geweld, en vernederende omstandigheden. Volgens de CSG kan meer in het algemeen worden gezegd dat pas sprake is van een zeer lange pleegperiode als het seksueel misbruik gedurende een periode van tien jaar of langer heeft plaatsgevonden. De in de aangevallen uitspraak vermelde periode van twintig jaar was door de CSG alleen als voorbeeld genoemd. Ter zitting heeft de CSG toegelicht dat zij in een aantal gevallen is uitgegaan van letsel dat in categorie 5 valt. Daarbij ging het om periodes van 12 en 17 jaar, een geval waarin het een periode van 8 jaar betrof in combinatie met sadistisch geweld en een geval waarin sprake was van langdurige vrijheidsbeneming in combinatie met sadistisch geweld. De CSG heeft verder benadrukt dat het bij de beoordeling of sprake is van verzwarende omstandigheden altijd gaat om een weging van alle omstandigheden van het specifieke geval. De Afdeling ziet geen grond voor het oordeel dat het beleid en de invulling die de CSG eraan geeft, onredelijk zijn (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1568, onder 4.5, en van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:784, onder 24-25). 3.4. Daarnaast heeft de CSG, zoals terecht besloten ligt in wat de rechtbank heeft overwogen, in het geval van [appellante] rekening gehouden met de omstandigheden dat zij gedurende een periode van ongeveer zes jaar en acht maanden slachtoffer is geweest van seksueel misbruik en dat het misbruik heeft geleid tot een zwangerschap. Gelet op wat onder 3.3 is overwogen, heeft de CSG zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dat geen verzwarende omstandigheden zijn als bedoeld in letselcategorie 5. Voor zover [appellante] heeft beoogd aan te voeren dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen en die de CSG aanleiding hadden moeten geven om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid af te wijken, overweegt de Afdeling dat in wat [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding bestaat om tot die conclusie te komen. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de CSG zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen aanleiding bestaat om een uitkering behorend bij een hogere categorie dan letselcategorie 4 toe te kennen.
Het betoog faalt.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Van Ravels w.g. Sanchit-Premchand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2019
18-691.
BIJLAGE
Artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven
1. Uit het fonds kunnen uitkeringen worden gedaan:
a. aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen;
[…]
Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven van 1 november 2017
1.2.3 Letsellijst
Het Schadefonds heeft een letsellijst ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Deze letsellijst is te raadplegen op www.schadefonds.nl en geeft richtlijnen welk fysiek en psychisch letsel volgens het Schadefonds als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wet om een uitkering te rechtvaardigen. In de letsellijst wordt onderscheid gemaakt tussen zes letselcategorieën, waaraan zes vaste uitkeringsbedragen zijn gekoppeld. Op basis van de ernst van het opgelopen letsel en de omstandigheden waaronder het geweldsmisdrijf is gepleegd, bepaalt het Schadefonds in welke letselcategorie het letsel valt en welk uitkeringsbedrag hierbij hoort […].
1.2.4 Vooronderstellen van ernstig letsel
Bij verschillende geweldsmisdrijven kan het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet het dan op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Het gaat om geweldsmisdrijven, die op zichzelf zo ernstig zijn, dat ze vrijwel altijd een grote impact zullen hebben op het slachtoffer. Bij de volgende geweldsmisdrijven kan het Schadefonds ernstig letsel vooronderstellen: […] zedenmisdrijven […]. […] In deel 2A van de letsellijst is aangegeven welke letselcategorie hierbij past. De hoogte van de letselcategorie is afhankelijk van de ernst en de gevolgen van het geweldsmisdrijf. Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden.
Letsellijst Schadefonds geweldsmisdrijven van 1 november 2017
2A. Vooronderstellen van ernstig psychisch letsel op basis van het geweldsmisdrijf
De lijst hieronder geeft een indicatie bij welke geweldsmisdrijven het Schadefonds zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel kan vooronderstellen en welke letselcategorie daarbij past. Of ernstig psychisch letsel wordt voorondersteld en welke letselcategorie hierbij past, bepaalt het Schadefonds op basis van de omstandigheden van het geval.
Letselcategorie 4
- Zedenmisdrijf met seksueel binnendringen, naar de aard en gevolgen ernstiger dan categorie 3. Bijvoorbeeld met ernstig geweld of gedurende een langere periode stelselmatig gebeurd.
Letselcategorie 5
- Zedenmisdrijf met seksueel binnendringen onder verzwarende omstandigheden. Bijvoorbeeld gedurende een zeer lange periode stelselmatig gebeurd.