201708012/1/A2.
Datum uitspraak: 9 mei 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 30 augustus 2017 in zaak nr. 17/786 in het geding tussen:
[appellante]
en
de commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 15 juni 2016 heeft de CSG [appellante] € 10.000,00 toegekend uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: het schadefonds).
Bij besluit van 6 januari 2017 heeft de CSG, voor zover thans van belang, het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2018, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. M. Zoethout, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft bij aanvraag van 28 mei 2015 verzocht om een uitkering uit het schadefonds.
De CSG heeft [appellante] bij besluit van 15 juni 2016 een uitkering toegekend van € 10.000,00, gebaseerd op letselcategorie 4 van de zogenoemde Letsellijst. De CSG heeft bij het bepalen van deze letselcategorie rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] over een zeer lange periode slachtoffer werd van stelselmatig huiselijk geweld waarbij ook sprake was van seksueel geweld. Daarnaast heeft de CSG rekening gehouden met de omstandigheid dat [appellante] slachtoffer werd van stalking en bedreiging, waarbij zij werd mishandeld en bedreigd met geweld. De CSG acht het niet aannemelijk dat [appellante] in Nederland slachtoffer werd van mensenhandel waarbij sprake was van seksuele uitbuiting.
In het besluit op bezwaar is de CSG van laatstgenoemd standpunt teruggekomen. Op basis van de aangifte van [appellante] van 3 april 2015 acht de CSG aannemelijk dat [appellante] ook slachtoffer werd van mensenhandel in Nederland. Daarom betrekt de CSG, anders dan in het besluit van 15 juni 2016, ook die omstandigheid bij de beoordeling van de letselcategorie. Dit leidt volgens de CSG echter niet tot een hogere uitkering, omdat vanwege de extreem lange periode waarin onder meer het stelselmatig huiselijk geweld en de stalking plaatsvonden al een hogere letselcategorie is toegekend dan gebruikelijk, en mensenhandel waarbij sprake is van seksuele uitbuiting met seksueel binnendringen, ook in letselcategorie 4 valt.
De rechtbank heeft het hiertegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de CSG in redelijkheid geen hogere letselcategorie hoeven toekennen.
Wettelijk kader
2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) kunnen uit het schadefonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3. Bij het beoordelen van een aanvraag om een uitkering uit het schadefonds hanteert de CSG beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel en de Letsellijst en te raadplegen op de website van de CSG (schadefonds.nl).
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het misdrijf mensenhandel een apart misdrijf is waarvoor de CSG een aparte uitkering heeft moeten toekennen. Zij voert aan dat het huiselijk geweld in de gezinssituatie los staat van de jarenlange mensenhandel. Dat [appellante] door haar ex-partner in de mensenhandelwereld is terechtgekomen, brengt niet met zich dat alle omstandigheden als een geheel moeten worden gezien. De mensenhandel vond plaats in verschillende steden, periodes en situaties en daarbij waren andere personen betrokken, aldus [appellante]. Verder heeft de CSG het misdrijf mensenhandel zelf ook als apart misdrijf behandeld. Volgens [appellante] kan haar daarom niet worden tegengeworpen dat zij geen aparte aanvraag heeft ingediend. Voor zover de mensenhandel niet als apart misdrijf gezien moet worden, betoogt [appellante] dat zij een te lage uitkering heeft ontvangen en het beleid op dit punt onredelijk is.
4.1. Volgens paragraaf 1.2.3 van de Beleidsbundel, zoals luidend ten tijde van het besluit op bezwaar, heeft de CSG een Letsellijst ontwikkeld om het opgelopen letsel in een letselcategorie in te kunnen delen. Deze Letsellijst geeft richtlijnen voor welk fysiek en psychisch letsel volgens de CSG als voldoende ernstig kan worden aangemerkt in de zin van de Wsg om een uitkering te rechtvaardigen.
Volgens paragraaf 1.2.4 kan de CSG bij verschillende geweldsmisdrijven zonder beoordeling van medische informatie ernstig psychisch letsel vooronderstellen. Dit doet de CSG dan op basis van de toedracht van het geweldsmisdrijf. Geweldsmisdrijven waarbij de CSG ernstig letsel kan vooronderstellen zijn onder meer stelselmatig huiselijk geweld, mensenhandel en belaging. In de Beleidsbundel is per geweldsmisdrijf beschreven wanneer ernstig letsel wordt voorondersteld. In deel 2A van de Letsellijst is aangegeven welke letselcategorie hierbij past. De hoogte van de letselcategorie is afhankelijk van de ernst en de gevolgen van het geweldsmisdrijf. Is het daadwerkelijk opgelopen letsel ernstiger, dan wordt de daarbij passende letselcategorie aangehouden.
4.2. In het besluit op bezwaar is de CSG ervan uitgegaan dat [appellante] vanaf eind 1991, begin 1992, slachtoffer werd van een opeenvolging aan geweldsmisdrijven, gepleegd door dezelfde dader, haar ex-partner. Zij werd slachtoffer van mensenhandel/gedwongen prostitutie, stelselmatig huiselijk geweld waarbij ook sprake was van seksueel geweld, belaging en meerdere bedreigingen en diefstallen met geweld.
4.3. Voor zover [appellante] aanvoert dat de CSG er ten onrechte niet vanuit is gegaan dat andere personen dan haar ex-partner dader zijn van mensenhandel en de CSG daar om die reden een aparte uitkering voor had moeten toekennen, kan zij daarin niet worden gevolgd. [appellante] heeft haar aanvraag om een uitkering uit het fonds ingediend voor een reeks van geweldsmisdrijven. In haar aanvraag en de daarbij gevoegde aangifte heeft zij haar ex-partner als dader van de feiten genoemd. De CSG heeft van die gegevens in de aanvraag mogen uitgaan.
4.4. Voor zover [appellante] aanvoert dat de CSG ten onrechte geen aparte uitkering heeft toegekend voor de mensenhandel gepleegd door haar ex-partner, naast de uitkering voor de overige misdrijven die hij jegens haar heeft gepleegd, faalt dit. De CSG heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat doorlopend geweldsmisdrijven jegens [appellante] zijn gepleegd door eenzelfde dader en dat de gevolgen van de door dezelfde dader gepleegde feiten niet van elkaar kunnen worden onderscheiden. Dat, zoals de CSG heeft toegelicht, de CSG in een dergelijke situatie altijd één uitkering toekent voor de gebeurtenissen in de gehele periode, acht de Afdeling niet onredelijk.
4.5. Voor zover [appellante] aanvoert dat de CSG haar een te lage uitkering heeft toegekend, faalt ook dit. De CSG heeft in het besluit op bezwaar toegelicht dat bij stelselmatig huiselijk geweld en stalking, indien sprake is van seksueel geweld of een zeer lange duur, een uitkering op grond van letselcategorie 3 wordt toegekend. Vanwege de extreem lange periode waarin deze feiten in het geval van [appellante] plaatsvonden, heeft de CSG haar een uitkering op grond van letselcategorie 4 toegekend. De CSG heeft toegelicht dat ook mensenhandel waarbij sprake is van seksuele uitbuiting met seksueel binnendringen in deze letselcategorie valt en dat alleen in geval van verzwarende omstandigheden letselcategorie 5 wordt toegepast. Daarbij heeft de CSG toegelicht dat onder verzwarende omstandigheden onder meer extreem geweld, zoals sadistisch geweld, wordt verstaan. De Afdeling ziet in het betoog van [appellante] geen grond voor het oordeel dat dit beleid van de CSG onredelijk is. [appellante] heeft niet gestaafd dat zich in haar geval, anders dan waarvan de CSG is uitgegaan, verzwarende omstandigheden hebben voorgedaan. Gelet hierop en op het hiervoor, onder 4.4, overwogene, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de CSG [appellante] in redelijkheid geen hogere uitkering heeft hoeven toekennen dan een uitkering van € 10.000,00, behorende bij letselcategorie 4.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.D.J. van Heijst, griffier.
w.g. Michiels w.g. Van Heijst
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 mei 2018
787.