ECLI:NL:RVS:2019:2589

Raad van State

Datum uitspraak
26 juli 2019
Publicatiedatum
26 juli 2019
Zaaknummer
201709239/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 5 april 2017 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 24 oktober 2017 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank de zaak niet op de juiste wijze heeft beoordeeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de tweede grief van de vreemdeling slaagt, wat betekent dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met de asielmotieven die door de vreemdeling zijn aangevoerd. De Afdeling heeft daarom de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 zijn vastgesteld. De uitspraak is gedaan op 26 juli 2019.

Uitspraak

201709239/1/V2.
Datum uitspraak: 26 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/9494 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 april 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 24 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.H.P. Buren, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Naar aanleiding van de verwijzingsuitspraak van 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2669, heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van het antwoord van het Hof van Justitie.
Na de intrekking van haar verzoek om een prejudiciële beslissing heeft de Afdeling partijen bericht dat de behandeling van de zaak wordt aangehouden in afwachting van haar uitspraak over voor het eerst in beroep aangevoerde asielmotieven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
2.    De in de tweede grief opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling beantwoord bij uitspraak van 3 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2073. Uit de overwegingen van deze uitspraak, waarbij de Afdeling blijft, volgt dat de rechtbank op grond van het moment van indiening van een asielmotief en de concreetheid ervan moet onderzoeken of zijzelf en de staatssecretaris het asielmotief bij het beroep kunnen betrekken. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
3.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Met het oog op de rechtsbescherming en omwille van de rechtsontwikkeling wordt de zaak krachtens artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb naar de rechtbank teruggewezen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 24 oktober 2017 in zaak nr. 17/9494;
III.    wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.M.J. den Houdijker, griffier.
w.g. Wissels    w.g. Den Houdijker
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2019
837.