ECLI:NL:RBDHA:2017:15293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 9494
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van geloofwaardigheid van bedreigingen door ISIS en nieuw asielmotief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld naar aanleiding van het bestreden besluit van 5 april 2017. Eiser voerde aan dat hij bedreigd was door ISIS, maar de rechtbank oordeelde dat de bedreigingen ongeloofwaardig waren. Eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat de bedreigingen daadwerkelijk van ISIS afkomstig waren. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève kon worden aangemerkt. Daarnaast werd een nieuw asielmotief, namelijk de homoseksuele geaardheid van eiser, niet in behandeling genomen omdat dit niet eerder was aangevoerd in de procedure. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de beslissing aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/9494

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.H.P. Buren),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 5 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was F. Saïd als tolk ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 in [plaats 1] en heeft de Iraakse nationaliteit. Eiser verblijft als vreemdeling in Nederland.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser heeft als hulp van zijn vader in de bouw gewerkt bij het bedrijf waarvan zijn vader de toezichthouder ten aanzien van de voertuigen en het cementwerk was. De vader van eiser is tien tot vijftien keer telefonisch bedreigd door een onbekende en gesommeerd om geld te betalen, anders zou zijn zoon worden vermoord. Op een dag is eiser achtervolgd door een auto. Hij denkt dat dit dezelfde mensen zijn als die zijn vader telefonisch hebben bedreigd. Op 10 augustus 2015 heeft eiser op de werkplaats een dreigbrief gevonden die aan hem gericht was. Eiser vermoedt dat de brief afkomstig is van ISIS. De volgende dag is eiser naar zijn tante in [plaats 2] gegaan, waar hij twee maanden heeft verbleven. Twee dagen na het vinden van de dreigbrief heeft eiser aangifte van de bedreigingen bij de politie in [plaats 3] gedaan en bij de rechtbank heeft hij vervolgens een verklaring onder ede afgelegd. Terwijl eiser bij zijn tante verbleef, is er op de winkel van zijn grootvader, waar eiser samen met zijn gezin woonde, geschoten. Naar aanleiding van het ontvangen van de dreigbrief, heeft eiser besloten om zijn land van herkomst te verlaten. De vader van eiser is telefoontjes blijven ontvangen, waarin eiser werd bedreigd. De ouders van eiser hebben daarom besloten om te verhuizen naar [plaats 2] . Op een gegeven moment zijn de dreigtelefoontjes gestopt. Van zijn tante in Nederland heeft eiser vernomen dat zijn vader in zijn hand is geschoten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2) bedreigingen door ISIS.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De bedreigingen door ISIS zijn door verweerder echter ongeloofwaardig bevonden.
Eiser kan voorts niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) en heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn asielrelaas door verweerder op onjuiste gronden ongeloofwaardig is bevonden. Eiser heeft zeer concreet en gedetailleerd aangegeven wat zijn probleem is en heeft dit zelfs met documenten onderbouwd. Eiser is bedreigd en geeft aan dat hij (gegronde) vermoedens heeft over wie erachter zitten, maar dat hij het niet honderd procent zeker weet. Bovendien voert eiser in aanvulling op zijn asielrelaas aan dat hij homoseksueel is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de bedreigingen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Zo is het zelfs voor eiser niet duidelijk wie er achter de bedreigingen zit en weet hij niet of zij van ISIS zijn of dat het andere mensen zijn die zich voordoen als ISIS. Dat eiser daadwerkelijk door ISIS zou zijn bedreigd, heeft hij niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Ook in beroep heeft eiser aangegeven dat hij vermoedt dat ISIS achter de bedreigingen zit, maar dat hij dit niet zeker weet. In dit verband is bevreemding wekkend dat eiser een document heeft overlegd waarop een stempel van ISIS staat, maar dat hij niet verder heeft onderzocht door wie hij en zijn vader nou precies bedreigd worden. Eiser heeft niet kunnen uitleggen waarom hij er aan twijfelde of degenen die zijn vader bedreigden wel daadwerkelijk tot ISIS behoren. Bovendien overweegt verweerder niet ten onrechte dat verwacht mag worden, gelet op het feit dat de bedreigers tien tot vijftien keer zouden hebben gebeld en gedreigd met ontvoering, dat er op enige manier afspraken zouden zijn gemaakt of concreet zou worden verwoord wat er door de bedreigers wordt geëist. De enkele verklaring dat het om geld ging, is daartoe onvoldoende. Voorts is niet ten onrechte bevreemding wekkend geacht dat op geen enkele andere manier dan de telefoontjes en de dreigbrief contact is gezocht met eiser en zijn vader of op enige andere manier uiting is gegeven aan de dreigementen. Daarbij is van belang dat het algemeen bekend is dat ISIS een gewelddadige, terroristische organisatie is, die met regelmaat geweld toepast. Gelet op het grote aantal telefonische bedreigingen, waarbij de vader van eiser geen actie heeft ondernomen of geld heeft betaald, mag men verwachten dat de bedreigende partij zelf actie zou ondernemen.
Ten aanzien van de dreigtelefoontjes heeft eiser zeer summier verklaard over de inhoud hiervan. De stelling dat hij maar een gedeelte kon verstaan omdat hij geen Arabisch spreekt, en het moest doen met de informatie die hij van zijn vader kreeg, doet aan vorenstaande niet af. Nu zijn vader wel goed Arabisch spreekt en eiser meermaals met zijn vader over de gestelde bedreigingen heeft gesproken, kan niet ingezien worden dat eiser hieromtrent niet concreter had kunnen verklaren.
Voorts valt niet in te zien waarom juist eiser en zijn vader zouden worden afgeperst. Ze zijn niet vermogend, noch bekend en vervullen ook geen belangrijke of opvallende functie bij het bedrijf. De verklaring van eiser dat zijn vader toezichthouder bij de afdeling voertuigen en cementwerk was en dat mensen daarom zouden kunnen denken dat hij de eigenaar van het bedrijf is, heeft verweerder niet ten onrechte als onvoldoende afgewezen. Eiser heeft immers verklaard dat het makkelijk te achterhalen is dat zijn vader niet de eigenaar van het bedrijf is. Daarbij is van belang dat eiser geen eenduidig en duidelijk antwoord heeft gegeven op de vraag of de vader van eiser aan de telefoon aan degenen die de bedreigingen uitten, heeft uitgelegd dat hij niet de werkelijke eigenaar van het bedrijf was.
Ten aanzien van de gestelde achtervolging van eiser overweegt verweerder niet ten onrechte dat het een aanname van eiser is dat het om een achtervolging gaat en dat het ook een aanname van eiser is dat er sprake is van een causaal verband tussen de gestelde bedreiging van eiser en de vermeende achtervolging. Dat de omstandigheid dat de auto stopte met achtervolgen na het passeren van een controlepost zou bijdragen aan de aannemelijkheid, volgt de rechtbank zonder nadere motivering niet. Bovendien heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemding wekkend geacht dat eiser stelt dat zijn vader hem na deze achtervolging zou hebben gezegd dat hij niet meer buiten het bedrijf zou moeten lunchen, nu eiser juist omwille van zijn eigen werkzaamheden en die van zijn vader zou worden bedreigd. Het is aldus logisch dat de eerste plek waar de vermeende bedreigers zouden komen zoeken naar eiser, zijn werkplek zou zijn. Voorts rijmt dit niet met het beeld dat het om ISIS zou gaan, nu dit een zeer groot opgezette partij is. Derhalve overweegt verweerder niet ten onrechte dat men mag verwachten dat eiser zich op een andere plek zou situeren dan de plek waar de dreigbrief is aangekomen en de werkplek waar het de bedreigende partij allemaal om zou gaan. Dat ISIS niet de macht in de regio heeft en het mogelijk is dat kleinere groeperingen onder de naam van ISIS handelen, doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat eiser na ontvangst van de dreigbrief is ondergedoken, laat onverlet dat hij na de gestelde dreigtelefoontjes en de vermeende achtervolging nog steeds naar zijn werk is blijven gaan.
Het verband tussen de beschieting van de winkel van de opa van eiser en de door eiser gestelde bedreiging is niet ten onrechte niet aannemelijk geacht. Eiser heeft dit immers op geen enkele wijze onderbouwd of geconcretiseerd. Door wie er zou zijn geschoten en waarom en of dit opzettelijk is gebeurd, is onbekend. Dat eiser pas na aankomst in Nederland van de beschieting heeft vernomen en daarom verder geen details kent, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van de door eiser overgelegde dreigbrief overweegt verweerder niet ten onrechte dat er ernstig getwijfeld wordt aan de echtheid van dit document en dat het inbrengen van dit document niet kan worden gezien als een onderbouwing van het asielrelaas. Daarbij is van belang dat de tekstuele inhoud van de dreigbrief zeer bevreemdend is en niet overeenkomt met de verklaringen van eiser – eiser heeft immers niets verklaard over ontvoeringspogingen –, en het zeer bevreemding wekkend is dat een organisatie als ISIS in een dreigbrief toe zou geven dat er meermaals is geprobeerd om eiser te ontvoeren, maar dat dit niet gelukt is. Ook is het opmerkelijk dat de titel van de dreigbrief een verouderde naam van ISIS bevat, die vanaf 2014 niet meer wordt gehanteerd. Nu eiser stelt dat hij deze dreigbrief op 10 augustus 2015 heeft gevonden, heeft verweerder dit niet ten onrechte zeer bevreemdend en niet in lijn met informatie uit openbare bronnen geacht. Verweerder overweegt dan ook niet ten onrechte dat niet kan worden gevolgd dat een organisatie als ISIS een dergelijke stempel zou gebruiken, hetzij met opzet hetzij per ongeluk. Dat een derde partij dit logo met verkeerde benaming zou gebruiken uit naam van ISIS en daarmee het risico zou lopen om zelf door ISIS te worden bedreigd, heeft verweerder ook niet ten onrechte onaannemelijk gevonden. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder kunnen concluderen dat niet geloofwaardig is dat de brief afkomstig is van ISIS of van anderen die eiser willen bedreigen.
Ter onderbouwing van zijn asielrelaas heeft eiser de door hem verrichte aangifte bij de politie overgelegd. Dit document kan door de onderzoeksafdeling van verweerder echter niet op authenticiteit worden beoordeeld. Nu de authenticiteit van het document niet vast is komen te staan, kan daaraan niet de waarde worden gehecht die eiser eraan hecht. Daarbij is tevens van belang dat het een weergave van een door eiser afgelegde verklaring is. Ook om die reden kan geen doorslaggevende waarde aan dit document worden gehecht.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de gestelde homoseksuele geaardheid van eiser een nieuw asielmotief betreft, dat geen verband houdt met het in het kader van de aanvraag afgelegde asielrelaas. Het huidige artikel 83a van de Vw 2000 biedt geen ruimte voor een beoordeling van nieuwe asielmotieven die voor het eerst in beroep zijn aangevoerd. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de Memorie van Antwoord (MvA) (TK 2014-2015, 34 088c, pagina 3 en 4). Uit de MvA volgt dat de rechterlijke procedure niet is ingericht op het doen van onderzoek naar een nieuw asielmotief en dat het in die gevallen doorgaans niet effectief en efficiënt is om de rechter verantwoordelijk te maken voor de beoordeling van het nieuwe asielmotief. Het zal volgens de MvA overigens ook niet per definitie in het voordeel van de vreemdeling zijn wanneer het nieuw asielmotief wordt meegenomen in de rechterlijke toetsing. Door middel van het indienen van een nieuwe aanvraag kan verweerder een oordeel vormen over de seksuele geaardheid van eiser en kan de rechter dit oordeel eventueel toetsen op rechtmatigheid. Voor de beoordeling van deze beroepsgrond is in de huidige procedure derhalve geen ruimte.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.