ECLI:NL:RVS:2019:2368
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel
Op 10 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2019. De rechtbank had eerder de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 12 december 2018 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op verschillende grieven die door de vreemdeling waren ingediend. De eerste grief betrof de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat, hoewel de rechter niet op de eigen mobiele werkplek had ondertekend en er een verklaring van de griffier ontbrak, dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De inhoud en overwegingen van de uitspraak waren immers identiek aan die in het digitaal dossier.
Daarnaast werd de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank besproken, waarbij de Raad van State concludeerde dat ook deze klacht terecht was, maar niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De tweede grief, die geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden, leidde eveneens niet tot vernietiging.
Uiteindelijk werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.