ECLI:NL:RVS:2019:2368

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
201900891/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel

Op 10 juli 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2019. De rechtbank had eerder de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 12 december 2018 niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

In de uitspraak van de Raad van State werd ingegaan op verschillende grieven die door de vreemdeling waren ingediend. De eerste grief betrof de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank. De Raad van State oordeelde dat, hoewel de rechter niet op de eigen mobiele werkplek had ondertekend en er een verklaring van de griffier ontbrak, dit niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De inhoud en overwegingen van de uitspraak waren immers identiek aan die in het digitaal dossier.

Daarnaast werd de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank besproken, waarbij de Raad van State concludeerde dat ook deze klacht terecht was, maar niet leidde tot vernietiging van de uitspraak. De tweede grief, die geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden, leidde eveneens niet tot vernietiging.

Uiteindelijk werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

201900891/1/V3.
Datum uitspraak: 10 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2019 in zaak nr. NL18.24515 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 december 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 22 januari 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de digitale ondertekening van de uitspraak van de rechtbank heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1400, beantwoord. Die overwegingen zijn hier ook van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de klacht terecht is voorgedragen. De rechter heeft namelijk verklaard de uitspraak niet op de eigen mobiele werkplek te hebben ondertekend en een verklaring van de griffier ontbreekt op dit punt. De grief leidt echter niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechter heeft verklaard de uitspraak te hebben ondertekend en dat de inhoud, de overwegingen en het oordeel van de uitspraak ten tijde van de ondertekening identiek zijn aan de inhoud, de overwegingen en het oordeel van de uitspraak die is opgenomen in het digitaal dossier. Het enkele feit dat een verklaring van de griffier op dit punt ontbreekt, doet daaraan geen afbreuk.
2.    De verder in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de openbaarmaking van de uitspraak van de rechtbank, heeft de Afdeling bij uitspraak van 30 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1390, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat ook deze klacht terecht is voorgedragen, maar dat dit deel van de grief evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt.
3.    Grief 2 leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
4.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2019
47-873.