ECLI:NL:RVS:2019:2257

Raad van State

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
4 juli 2019
Zaaknummer
201806276/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 29 juni 2018 afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, die op 26 juli 2018 het beroep gegrond verklaarde en het besluit van de staatssecretaris vernietigde, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand liet. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 4 juli 2019 uitspraak gedaan. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep gegrond is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van 21 november 2018. De rechtbank werd vernietigd en de Afdeling verklaarde het beroep alsnog gegrond, waarbij het besluit van 29 juni 2018 werd vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen in overeenstemming met de eerdere uitspraak.

Daarnaast werd de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van griffier mr. S. Yildiz.

Uitspraak

201806276/1/V2.
Datum uitspraak: 4 juli 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2018 in zaak nr. NL18.12262 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2018 heeft de staatssecretaris, voor zover nu van belang, een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, advocaat te Goes, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 21 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3735, is het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 29 juni 2018 wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb vernietigen. Dit betekent dat de staatssecretaris met inachtneming van voormelde uitspraak van 21 november 2018 een nieuw besluit moet nemen.
2.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 26 juli 2018 in zaak nr. NL18.12262;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 29 juni 2018, V-nummer […];
V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Yildiz, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Yildiz
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2019
594.