ECLI:NL:RBDHA:2018:9163

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2018
Publicatiedatum
30 juli 2018
Zaaknummer
18.12262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag Somalië met betrekking tot de geloofwaardigheid van reizen door Al-Shabaabgebied en vrees voor vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een opvolgende asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Somalische nationaliteit bezittende man, had op 14 mei 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend, na een eerdere afwijzing in 2015. De aanvraag werd afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij aan eiser een inreisverbod van twee jaar werd opgelegd. Eiser stelde dat de veiligheidssituatie in Somalië was verslechterd en dat hij gevaar liep vanwege zijn verwestering en de noodzaak om door Al-Shabaabgebied te reizen om in zijn voormalige woonplaats Baidoa te komen.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij door Al-Shabaabgebied moest reizen. Eiser kon immers vanuit Mogadishu naar Baidoa vliegen, een gebied dat onder regeringscontrole staat. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat hij vanwege zijn verwestering te vrezen had voor Al-Shabaab, en oordeelde dat hij onvoldoende had aangetoond dat hij in Baidoa zou worden vervolgd of een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.

Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002,-. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12262

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.L. Schuitemaker).

ProcesverloopBij besluit van 29 juni 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.12263, plaatsgevonden op 19 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L. Warsame. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Somalische nationaliteit. Hij heeft op 14 mei 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Een eerdere asielaanvraag van eiser van 17 oktober 2015 is afgewezen en deze afwijzing staat in rechte vast. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de veiligheidssituatie in Somalië is verslechterd, dat hij aldaar gevaar loopt omdat hij is verwesterd, dat hij door Al-Shabaab-gebied moet reizen om in zijn voormalige woonplaats Baidoa te komen en dat hij in een ontheemdenkamp terecht zal komen waar hij als lid van de etnische minderheidsgroep Ashraf zal worden vervolgd, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, alsook zijn verklaringen over de verslechterde veiligheidssituatie in Somalië en zijn stelling dat hij sinds 1992 weg is uit Somalië en al een aantal jaar in een westerse samenleving verblijft. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser bij terugkeer naar Baidoa door Al-Shabaabgebied moet reizen, nu hij vanaf Mogadishu kan vliegen naar Baidoa. Verweerder heeft vervolgens niet aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer vanwege zijn gestelde verwestering te vrezen heeft voor Al-Shabaab. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet geloofwaardig is dat hij over land door Al-Shabaabgebied hoeft te reizen, dat Baidoa niet onder controle staat van Al-Shabaab, en dat eiser niet heeft geconcretiseerd waaruit blijkt dat hij is verwesterd. Daarnaast heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees om in een ontheemdenkamp te worden blootgesteld aan vervolging of ernstige schade evenmin aannemelijk heeft gemaakt.
3. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Eiser voert aan dat aan zijn beroep ten onrechte geen schorsende werking is verleend. Zoals ter zitting is gebleken, is eiser daarom als gevolg van het bestreden besluit uit de opvang voor asielzoekers verwijderd. Eiser beroept zich op het arrest Gnandi van het Hof van Justitie van de Europese Unie (zaaknummer C-181/16, www.curia.europa.eu). Verweerder heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat bij nader inzien het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening op grond van artikel 7.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw oplevert, zodat eiser ten onrechte hangende zijn beroep opvang is onthouden. Daarmee is verweerder expliciet teruggekomen van het bestreden besluit, voor zover daarin is opgenomen dat niet uit het Gnandi-arrest volgt dat een beroep tegen een terugkeerbesluit standaard schorsende werking heeft hangende het beroep en daarmee recht op opvang bestaat voor de vreemdeling. Het bestreden besluit is op dit punt dan ook pas in beroep afdoende gemotiveerd. In zoverre is in strijd gehandeld met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht en slaagt de beroepsgrond.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet geloofwaardig is dat eiser door Al-Shabaabgebied moet reizen om in zijn voormalige woonplaats Baidoa te komen. Eiser kan immers vanuit Mogadishu vliegen naar de luchthaven in Baidoa, een gebied dat ook in regeringshanden is. De rechtbank is van oordeel dat eiser met de enkele stelling dat het algemeen bekend is dat men voor de aanschaf van een vliegticket een identiteitsdocument nodig heeft, wat eiser niet heeft, niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Baidoa over land door Al- Shabaabgebied moet reizen. Daarbij wijst de rechtbank op pagina 34 van de gecorrigeerde versie van het algemeen ambtsbericht inzake Zuid- en Centraal Somalië van de Minister van Buitenlandse Zaken van november 2017 (hierna: het ambtsbericht). Daar staat dat bij reizen binnen Somalië voor Somalische burgers geen identiteitsdocumenten zijn vereist. Niet kan worden opgemaakt dat dit niet voor vliegreizen geldt.
6. Vervolgens voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet aannemelijk heeft geacht dat hij bij terugkeer vanwege zijn verwestering te vrezen heeft voor Al-Shabaab. In dat kader stelt eiser dat hij onvoldoende is bevraagd over zijn verwestering. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Eiser wijst op pagina 8 van het rapport van het gehoor van 27 juni 2018, waar over dit onderwerp slechts één vraag wordt gesteld. Eiser gaat er echter aan voorbij dat verderop in dat gehoor, zie met name pagina 12, op dit onderwerp wordt teruggekomen en is doorgevraagd over de wijze waaruit eisers gestelde verwestering in Somalië zou blijken. De rechtbank volgt verweerder erin dat eiser dit onvoldoende duidelijk heeft gemaakt. Eiser heeft er slechts op gewezen dat hij zich anders kleedt, zich anders gedraagt en andere gewoontes heeft ontwikkeld. Dergelijke verklaringen geven er geen blijk van dat eiser denkbeelden heeft ontwikkeld die zich niet verenigen met de Somalische cultuur. Dat dit het geval zou zijn, blijkt evenmin uit de stelling van eiser dat hij regelmatig de weg zal moeten vragen omdat hij lang uit Baidoa weg is geweest.
7. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Baidoa zal worden vervolgd of een reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft terecht, onder verwijzing naar onder meer het ambtsbericht, overwogen dat Al-Shabaab niet in Baidoa aan de macht is. Zoals eiser ter zitting zelf ook heeft onderkend, is daarom het risico voor hem in Baidoa gering. Al-Shabaab slaagt er wel in om af en toe een gerichte aanslag te plegen op personen die bij hen in het bijzonder in de negatieve aandacht staan. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij tot die groep behoort door te wijzen op zijn verwestering en de fluïditeit van de veiligheidssituatie. Evenmin is aannemelijk geworden dat eisers gebrek aan familie en een sociaal netwerk in Baidoa leidt tot vervolging of een reëel risico op ernstige schade. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser als gezonde, jonge man niet kwetsbaar is en het ambtsbericht op pagina 74 vermeldt dat het hebben van een netwerk in grote steden iets minder belangrijk is dan op het platteland.
8. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een ontheemdenkamp terecht zal komen. De enkele stelling dat hij geen familie en geen sociaal netwerk heeft, is onvoldoende om dit aan te nemen.
9. De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Uit rechtsoverweging 4 volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Dat eiser als gevolg van de onrechtmatigheid van het bestreden besluit geen opvang heeft gehad tijdens de beroepsprocedure, is een feitelijk gevolg dat naar zijn aard niet ongedaan kan worden gemaakt. Voorts heeft verweerder terecht geen grond gezien voor het verlenen van de gevraagde asielvergunning. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw. De rechtbank ziet daarom aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
10. Omdat er een gebrek is geconstateerd in het bestreden besluit, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.002,- (bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting ter waarde van € 501,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
 veroordeelt verweerder tot vergoeding van de door eiser gemaakt proceskosten ter hoogte van € 1.002,- (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.