ECLI:NL:RVS:2019:1968

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
24 juni 2019
Zaaknummer
201904641/1/V2 en 201904641/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel en hoger beroep vreemdeling

Op 21 juni 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vreemdeling die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 4 april 2019 opnieuw afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.S. Nandoe, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag op 23 mei 2019, waarin het beroep ongegrond was verklaard.

In de uitspraak van de Raad van State werd vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling niet leidden tot vernietiging van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vragen die de vreemdeling had opgeworpen niet in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord hoefden te worden. Echter, de derde grief van de vreemdeling, die betrekking had op de betekenis van tatoeages en het bedekken ervan, werd als relevant beschouwd. De Afdeling had deze kwestie eerder behandeld in andere uitspraken.

Uiteindelijk verklaarde de voorzieningenrechter het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling alsnog gegrond. Het besluit van de staatssecretaris werd vernietigd wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de staatssecretaris werd wel veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.048,00 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201904641/1/V2 en 201904641/2/V2.
Datum uitspraak: 21 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 92 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019 in zaak nr. NL19.8414 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 4 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 23 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.S. Nandoe, advocaat te Alkmaar, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    Wat de vreemdeling in de grieven 1 en 2 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.    De in de derde grief opgeworpen vraag over de betekenis van de tatoeages van de vreemdeling en het onder alle omstandigheden kunnen bedekken ervan, heeft de Afdeling eerder bij uitspraken van 31 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1802 en ECLI:NL:RVS:2018:1803, beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraken, die hier van overeenkomstige toepassing zijn, vloeit voort dat het hoger beroep kennelijk gegrond is en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 4 april 2019 wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb vernietigen.
3.    Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2019 in zaak nr. NL19.8414;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 4 april 2019, kenmerk […];
V.    wijst het verzoek af;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.048,00 (zegge: tweeduizend achtenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Borman    w.g. Graat
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2019
307.