ECLI:NL:RVS:2019:193
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- E. Helder
- E.J. Daalder
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de kwalificatie van een vaartuig als object of pleziervaartuig in het kader van de Verordening op het binnenwater
In deze zaak gaat het om de kwalificatie van een vaartuig, dat door de appellant wordt gebruikt als pleziervaartuig, en de vraag of dit vaartuig als object in de zin van de Verordening op het binnenwater 2010 (Vob) kan worden aangemerkt. De appellant, die de Deense nationaliteit heeft en in Amsterdam woont, heeft een vaartuig laten maken dat hij als pleziervaartuig gebruikt. Het algemeen bestuur van het stadsdeel Centrum heeft hem echter gelast dit vaartuig weg te halen uit het beheersgebied, omdat het volgens hen niet voldoet aan de definitie van pleziervaartuig en als object moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarop de appellant in hoger beroep is gegaan.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het algemeen bestuur terecht heeft geoordeeld dat het vaartuig als object moet worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft de relevante bepalingen uit de Vob correct toegepast en de argumenten van de appellant verworpen. De Afdeling heeft vastgesteld dat het vaartuig niet voldoet aan de criteria voor een pleziervaartuig, zoals gedefinieerd in de Vob, en dat het algemeen bestuur bevoegd was om een last onder dwangsom op te leggen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard.