ECLI:NL:RVS:2019:1903

Raad van State

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
201902966/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juni 2019 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 18 september 2017, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 13 juli 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 21 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, hoger beroep ingesteld.

De griffier heeft de vreemdeling op 16 april 2019 geïnformeerd over de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep. De vreemdeling heeft echter nagelaten dit griffierecht voor de gestelde deadline van 30 april 2019 te voldoen. Ondanks een herinnering op 3 mei 2019, waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen twee weken moest zijn betaald, is er geen betaling ontvangen. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd om de niet-betaling te rechtvaardigen.

Gelet op het feit dat het griffierecht niet is betaald, heeft de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. E. de Groot, griffier.

Uitspraak

201902966/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 maart 2019 in zaak nr. 18/5495 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 18 september 2017 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 juli 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De griffier heeft de vreemdeling er bij brief van 16 april 2019 op gewezen dat hij voor het hoger beroep griffierecht moet betalen. Hij is daarbij verzocht het griffierecht uiterlijk op 30 april 2019 te voldoen. Omdat de vreemdeling dit niet heeft gedaan, heeft de griffier hem bij aangetekende brief van 3 mei 2019 meegedeeld dat het griffierecht binnen twee weken na de dag van verzending van de brief op de rekening van de Raad van State moet zijn bijgeschreven of contant zijn betaald. In die brief staat ook dat als het griffierecht niet op die datum is ontvangen, het hoger beroep alleen al daarom niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Het griffierecht is niet betaald. Er zijn geen redenen aangevoerd om hieraan voorbij te gaan.
2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, griffier.
w.g. Verheij    w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2019
210.