ECLI:NL:RVS:2019:1903
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de Raad van State op 12 juni 2019 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was afgewezen op 18 september 2017, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 13 juli 2018 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag verklaarde op 21 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. K. Yousef, hoger beroep ingesteld.
De griffier heeft de vreemdeling op 16 april 2019 geïnformeerd over de verplichting om griffierecht te betalen voor het hoger beroep. De vreemdeling heeft echter nagelaten dit griffierecht voor de gestelde deadline van 30 april 2019 te voldoen. Ondanks een herinnering op 3 mei 2019, waarin werd aangegeven dat het griffierecht binnen twee weken moest zijn betaald, is er geen betaling ontvangen. De Raad van State heeft vastgesteld dat er geen redenen zijn aangevoerd om de niet-betaling te rechtvaardigen.
Gelet op het feit dat het griffierecht niet is betaald, heeft de Raad van State het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. E. de Groot, griffier.