ECLI:NL:RBDHA:2019:3299
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van gezinshereniging en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit houder, had een aanvraag ingediend om bij zijn broer in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, zoals vereist onder artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij voor zijn zorg exclusief afhankelijk was van zijn broer, en dat er geen sterke emotionele banden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Eiser had weliswaar medische en psychische problemen, maar de rechtbank concludeerde dat hij zich zonder de aanwezigheid van zijn broer had kunnen handhaven. De rechtbank verwierp ook het beroep op gelijkheidsbeginsel, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie vergelijkbaar was met de 46 andere ingewilligde aanvragen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.