ECLI:NL:RVS:2019:1290
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 19 april 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag door een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke was afgewezen op 17 mei 2017. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 13 maart 2018. De rechtbank oordeelde op 21 december 2018 dat het beroep van de vreemdeling gegrond was en vernietigde de beslissing van de staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom werd het hoger beroep kennelijk ongegrond verklaard en werd de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris werd bovendien veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, en er werd een griffierecht van € 519,00 opgelegd aan de staatssecretaris.
De uitspraak werd gedaan door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. A.K. de Keizer, griffier. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2019.