ECLI:NL:RBDHA:2018:15860

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
22 januari 2019
Zaaknummer
AWB 18/2375
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag gezinshereniging in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 december 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiseres, een Eritrese vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor gezinshereniging in het kader van nareis, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat de referent, de persoon op wie de aanvraag was gebaseerd, in het bezit was van een asielvergunning voor onbepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat eiseres alleen in aanmerking kwam voor een asielvergunning voor bepaalde tijd, indien de referent ook een dergelijke vergunning had. De rechtbank concludeerde dat de wet en het beleid van de staatssecretaris niet ondersteunen dat er een dergelijke beperking geldt voor gezinsleden van asielzoekers. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris. Tevens werd de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Eiseres kreeg ook het door haar betaalde griffierecht vergoed en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2375
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 21 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Eritrese nationaliteit,
eiseres,
(gemachtigde: mr. C.J. Ullersma, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 14 juni 2016 heeft de heer [referent] (referent) ten behoeve van eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel gezinshereniging in het kader van nareis.
Bij besluit van 17 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij schrijven van 13 juni 2017 heeft de gemachtigde van eiseres bezwaar gemaakt.
Bij schrijven van 26 februari 2018 heeft verweerder (de motivering van) zijn besluit van 17 mei 2017 herzien, maar de aanvraag opnieuw afgewezen.
Bij schrijven van 9 maart 2018 heeft de gemachtigde van eiseres de bezwaargronden kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 13 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 26 oktober 2018 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Ter zitting is ook referent verschenen. Als tolk heeft opgetreden de heer [naam] . Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten.
Aan referent is op 11 november 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verstrekt. Op 7 februari 2011 heeft referent, binnen drie maanden na het verstrekken van de verblijfsvergunning asiel, een verzoek om advies tot afgifte van een mvv ingediend en daarmee de nareistermijn veiliggesteld. Referent is op 9 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 14 juni 2016 is onderhavige aanvraag ingediend.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen omdat referent op de datum van de aanvraag geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd maar één voor onbepaalde tijd had. Daarom werd ten tijde van de aanvraag niet voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiseres voert aan dat het standpunt van verweerder niet berust op een wettelijke grondslag en dat verweerder van een onjuiste lezing van artikel 29 van de Vw uitgaat.
Artikel 29, tweede lid, van de Vw kan niet zo worden uitgelegd dat er alleen recht op nareis bestaat als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dat blijkt ook niet uit de Memorie van Toelichting (MvT TK 1998/1999, 26732, p. 38).
Eiseres verwijst ook naar een brief van de toenmalige staatsecretaris van 22 april 2013 aan de Tweede Kamer (TK II, 2012-2013, 33 293, nr. 21). Uit deze brief kan worden afgeleid dat voor de beoordeling van de aanvraag bepalend is, het moment dat de eerste aanvraag wordt ingediend. Indien die is ingediend binnen drie maanden nadat aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dient te worden getoetst aan de voorwaarden voor nareis en kan bij een opvolgende aanvraag niet worden tegengeworpen dat referent niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Voor zover artikel 29, van de Vw, wel moet worden gelezen zoals verweerder het leest, voert eiseres aan dat deze lezing in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en Europese regelgeving. Er wordt daarmee immers ten onrechte onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen met een vergunning voor bepaalde en vluchtelingen met een vergunning voor onbepaalde tijd. Dit onderscheid is in strijd met artikel 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Gezinsherenigingsrichtlijn maakt dit onderscheid niet, zodat er ook geen rechtvaardiging is voor het door verweerder gemaakte onderscheid.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de beperking niet in overeenstemming is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en de evenredigheidstoets die in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is neergelegd. Ook is het gestelde vereiste in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. De tekst van de wet is duidelijk en verweerder heeft de bepaling nooit eerder zo gelezen en toegepast als hij thans doet.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de Gezinsherenigingsrichtlijn lidstaten niet verbiedt extra voorwaarden aan gezinshereniging te stellen. Het is dus binnen de gebruikelijke grenzen van proportionaliteit aan de lidstaten overgelaten een en ander verder uit te werken in een nationale procedure. De voorwaarden van artikel 29 Vw van de doen geen afbreuk aan het doel en het nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn. De termijn voor het indienen van de aanvraag is weliswaar veilig gesteld nu deze aanvraag binnen drie maanden is gedaan, maar deze termijn is niet oneindig en begrensd tot vijf jaar. Deze begrenzing is in lijn met het beoogde doel van het nareisbeleid: gezinsleden herenigen die tijdelijk door een vluchtsituatie van elkaar zijn gescheiden. Het onderscheid tussen een asielvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd doet dus geen afbreuk aan de Gezinsherenigingsrichtlijn. In dat kader verwijst verweerder naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Gelderland, van 2 oktober 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2018:11843). Verweerder stelt zich verder op het standpunt dat eiseres noch referent aannemelijk hebben gemaakt dat er in hun geval sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan toch een mvv in het kader van de nareisprocedure kan worden afgegeven. Het besluit is volgens verweerder niet in strijd met het evenredigheids- en rechtszekerheidsbeginsel.
5. De rechtbank stelt vast dat het geschil tussen partijen zich beperkt tot de vraag of uit artikel 29 van de Vw volgt dat een gezinslid van een in Nederland toegelaten vreemdeling (de hoofdpersoon) slechts in aanmerking komt voor een asielvergunning voor bepaalde tijd in het kader van nareis indien de hoofdpersoon bij wie verblijf wordt beoogd in het bezit is van een asielvergunning voor bepaalde tijd.
5.1
Artikel 29, tweede lid, van de Vw, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan voorts worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend (…)”
Het vierde lid van dat artikel luidt:
“De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, kan eveneens worden verleend aan een gezinslid als bedoeld in het tweede lid, dat slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van dat gezinslid een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.”
In hoofdstuk C5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat vermeld:
“Als de IND de vreemdeling direct een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd verleent, zonder dat de vreemdeling in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, dan is artikel 29 tweede lid Vw van toepassing.”
5.2.
De rechtbank is, anders dan in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Gelderland, van 2 oktober 2018 is overwogen, van oordeel dat noch uit de wet noch uit het beleid van verweerder volgt dat je als gezinslid enkel in aanmerking komt voor een asielvergunning voor bepaalde tijd in het kader van nareis, indien de hoofdpersoon in het bezit is van een asielvergunning voor bepaalde tijd. De door verweerder in artikel 29, tweede lid, van de Vw gelezen beperking, kan ook niet worden afgeleid uit de Memorie van Toelichting.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kunnen lidstaten eisen dat de hoofdpersoon de aanvraag met de gunstiger ‘nareis’-voorwaarden voor gezinshereniging binnen drie maanden na toekenning van zijn asielstatus indient. Naar Nederlands recht wordt deze termijn daarna evenmin overschreden geacht zolang er maar binnen die termijn een eerste aanvraag voor nareis is ingediend.
De verwijzing naar een asielvergunning voor bepaalde tijd in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw, ziet naar het oordeel van de rechtbank enkel op het moment waarop de gezinsleden moeten zijn nagereisd of het moment waarop ten behoeve van een gezinslid een mvv moet worden aangevraagd, om in aanmerking te kunnen komen voor gezinsherenging onder de gunstigere nareisvoorwaarden.
De beroepsgrond slaagt.
6. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal bepalen dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 170,- zal vergoeden. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op € 170,- te betalen aan eiseres als vergoeding voor het betaalde griffierecht;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1.002,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.H. Belevska, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 21 december 2018.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel