Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiseres] ,
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Aan referent is op 11 november 2010 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verstrekt. Op 7 februari 2011 heeft referent, binnen drie maanden na het verstrekken van de verblijfsvergunning asiel, een verzoek om advies tot afgifte van een mvv ingediend en daarmee de nareistermijn veiliggesteld. Referent is op 9 november 2015 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Op 14 juni 2016 is onderhavige aanvraag ingediend.
Artikel 29, tweede lid, van de Vw kan niet zo worden uitgelegd dat er alleen recht op nareis bestaat als de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Dat blijkt ook niet uit de Memorie van Toelichting (MvT TK 1998/1999, 26732, p. 38).
Eiseres verwijst ook naar een brief van de toenmalige staatsecretaris van 22 april 2013 aan de Tweede Kamer (TK II, 2012-2013, 33 293, nr. 21). Uit deze brief kan worden afgeleid dat voor de beoordeling van de aanvraag bepalend is, het moment dat de eerste aanvraag wordt ingediend. Indien die is ingediend binnen drie maanden nadat aan de referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dient te worden getoetst aan de voorwaarden voor nareis en kan bij een opvolgende aanvraag niet worden tegengeworpen dat referent niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
Voor zover artikel 29, van de Vw, wel moet worden gelezen zoals verweerder het leest, voert eiseres aan dat deze lezing in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn en Europese regelgeving. Er wordt daarmee immers ten onrechte onderscheid gemaakt tussen vluchtelingen met een vergunning voor bepaalde en vluchtelingen met een vergunning voor onbepaalde tijd. Dit onderscheid is in strijd met artikel 8 en 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De Gezinsherenigingsrichtlijn maakt dit onderscheid niet, zodat er ook geen rechtvaardiging is voor het door verweerder gemaakte onderscheid.
Eiseres heeft tot slot aangevoerd dat de beperking niet in overeenstemming is met het unierechtelijke evenredigheidsbeginsel en de evenredigheidstoets die in artikel 17 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is neergelegd. Ook is het gestelde vereiste in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel. De tekst van de wet is duidelijk en verweerder heeft de bepaling nooit eerder zo gelezen en toegepast als hij thans doet.
Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn kunnen lidstaten eisen dat de hoofdpersoon de aanvraag met de gunstiger ‘nareis’-voorwaarden voor gezinshereniging binnen drie maanden na toekenning van zijn asielstatus indient. Naar Nederlands recht wordt deze termijn daarna evenmin overschreden geacht zolang er maar binnen die termijn een eerste aanvraag voor nareis is ingediend.
De verwijzing naar een asielvergunning voor bepaalde tijd in artikel 29, tweede en vierde lid, van de Vw, ziet naar het oordeel van de rechtbank enkel op het moment waarop de gezinsleden moeten zijn nagereisd of het moment waarop ten behoeve van een gezinslid een mvv moet worden aangevraagd, om in aanmerking te kunnen komen voor gezinsherenging onder de gunstigere nareisvoorwaarden.
De beroepsgrond slaagt.