ECLI:NL:RVS:2019:1158

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
201902353/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak

Op 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2019 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 maart 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.

De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris als belang bij het treffen van een voorlopige voorziening slechts had aangevoerd dat hij geen dwangsom verschuldigd zou zijn over de periode van de behandeling van het hoger beroep. Dit belang werd door de voorzieningenrechter niet zwaarwegend geacht in de belangenafweging. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

201902353/2/V3.
Datum uitspraak: 11 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 19 maart 2019 in zaak nr. NL19.3885 in het geding tussen:
[de vreemdeling], mede voor haar minderjarige kind,
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 19 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de staatssecretaris in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen uitvoering hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
2.    Omdat de staatssecretaris als belang bij het treffen van een voorlopige voorziening slechts naar voren heeft gebracht dat hij geen dwangsom verschuldigd zal worden over de periode van de behandeling van het hoger beroep, wat geen belang is waar in de belangenafweging gewicht aan toekomt (zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 16 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:875), ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
3.    Het verzoek is kennelijk ongegrond en wordt afgewezen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Vonk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 april 2019
345.