ECLI:NL:RVS:2019:1158
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak
Op 11 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een asielzaak. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 februari 2019 een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 19 maart 2019 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen uitvoering hoefde te geven aan de uitspraak van de rechtbank.
De voorzieningenrechter overwoog dat de staatssecretaris als belang bij het treffen van een voorlopige voorziening slechts had aangevoerd dat hij geen dwangsom verschuldigd zou zijn over de periode van de behandeling van het hoger beroep. Dit belang werd door de voorzieningenrechter niet zwaarwegend geacht in de belangenafweging. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.