201805631/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amstelveen,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2018 in zaak nr. 17/6978 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen.
Procesverloop
Bij besluit van 1 juni 2017 heeft het college de aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 24 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C.A. Madern, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door T. Kok, zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Inleiding
2. [appellant] verblijft afwisselend bij een vriend en met zijn minderjarige zoon en voormalig echtgenote in haar huurwoning aan de [locatie] te Amstelveen. Hij heeft de aanvraag om een urgentieverklaring ingediend wegens de vele ruzies tussen hem en zijn voormalig echtgenote die zijn depressie verergeren en hem ernstige slaapproblemen bezorgen. Ten tijde van de echtscheiding is een ouderschapsplan opgesteld waarin staat dat als [appellant] passende woonruimte heeft gevonden de ouders de zorg voor de zoon gelijkelijk kunnen gaan verdelen.
De aanvraag is afgewezen omdat [appellant] geen urgent huisvestingsprobleem heeft als bedoeld in artikel 2.6.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening Amstelveen 2016 (hierna: de verordening) in samenhang met artikel 2.2, aanhef en onder b, van de Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking Gemeente Amstelveen en [appellant] niet in aanmerking komt voor toepassing van de hardheidsclausule.
Hoger beroep
Is sprake van een urgent huisvestingsprobleem?
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat in zijn geval sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. Hij voert daartoe aan dat de vriend, bij wie hij soms verblijft, de zoon niet in zijn woning wil opvangen. Zijn voormalig echtgenote dreigt bovendien met uitschrijving van hem uit de woning. Omdat hij niet in staat is om in een eigen woning te zorgen voor zijn zoon dreigen zij beiden dakloos te raken, aldus [appellant].
3.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college, met toepassing van de algemene weigeringsgrond, zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem. De rechtbank heeft daartoe terecht overwogen dat [appellant] nog woont in de woning van zijn voormalig echtgenote. Ook is [appellant] niet dakloos en dakloosheid voor hem of zijn zoon dreigt niet. Hij verblijft bij de vriend als hij niet in de woning van zijn voormalig echtgenote kan verblijven. De rechtbank heeft, nu deze algemene weigeringsgrond van toepassing is, hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over voorliggende voorzieningen terecht onbesproken gelaten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de urgentieverklaring moest weigeren, omdat geen sprake was van een urgent huisvestingsprobleem, omdat artikel 2.6.5, eerste lid, van de verordening dwingend is geformuleerd. Anders dan [appellant] betoogt, had het college daarom geen beleidsruimte om ondanks het ontbreken van een urgent huisvestingsprobleem toch een urgentieverklaring te verlenen. Het betoog faalt.
De belangen van het kind
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college in strijd heeft gehandeld met artikel 5, 7, 18 en 27, derde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK).
4.1. Artikel 18 en 27 van het IVRK bevatten geen normen die vatbaar zijn voor rechtstreekse toepassing. Zoals de Afdeling heeft geoordeeld in de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3458, zijn deze normen niet voldoende concreet en behoeven daarom nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving. Het beroep op deze artikelen kan reeds daarom geen doel treffen. 4.2. Nog daargelaten of de artikelen 5 en 7 van het IVRK zich lenen voor rechtstreekse toepassing, strekken beide bepalingen niet zo ver dat hieruit de verplichting voor het college volgt om een urgentieverklaring aan [appellant] te verlenen. Daarbij acht de Afdeling het van belang dat hij ondanks de afwijzing van het verzoek om een urgentieverklaring nog steeds voor zijn zoon kan zorgen en hem kan leiden en begeleiden in de woning van zijn voormalig echtgenote en zelf een andere woning kan zoeken, eventueel buiten de regio Amstelveen, om van daaruit te kunnen zorgen voor zijn zoon. Het betoog faalt.
De hardheidsclausule
5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid kon afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Hij betoogt dat zijn situatie schrijnend is en dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn.
5.1. Het college beschikt bij het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule over beleidsruimte. Het college hanteert het beleid dat de hardheidsclausule gelet op het beperkte woningaanbod in de regio slechts wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder wordt verstaan een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 18 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1326, is dat beleid niet onredelijk. 5.2. Het college beschikt bij de beoordeling of een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie bestaat, over beoordelingsruimte. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie van [appellant] niet levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is. In dit verband wordt overwogen dat, hoewel zijn situatie niet ideaal is, het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de situatie onvoldoende onderscheidend is van die van vele andere woningzoekenden in Amstelveen die in een vergelijkbare onwenselijke situatie verkeren en hij daarom niet eerder dan die anderen voor een woning in aanmerking zou moeten komen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:165, is hierbij van belang dat de urgentieregeling niet is bedoeld om na een echtscheiding op een gewenste manier uitvoering te kunnen geven aan het gezinsleven. 5.3. Uit 5.1. en 5.2. volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.
Conclusie
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
280-898.
Huisvestingsverordening Amstelveen 2016
Art. 2.6.5. Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
1. Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
[…]
b er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
[…]
d het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
[…]
Art. 2.6.11. Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders zijn, indien toepassing van deze verordening zou leiden tot weigering van een urgentieverklaring, bevoegd om toch een urgentieverklaring toe te kennen indien:
a. weigering van een urgentieverklaring leidt tot een schrijnende situatie; en,
b. sprake is van bijzondere, bij het vaststellen van de verordening onvoorziene, omstandigheden die gelet op het doel van de verordening redelijkerwijs toch een grond voor de verlening van een urgentieverklaring zouden kunnen zijn.
[…]
Regionale Beleidsregels woonurgentie Uitwerking Gemeente Amstelveen
Art. 2.2. Uitwerking algemene weigeringsgronden
[…]
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden (cursief wordt de desbetreffende bepaling uit de verordening geciteerd):
[…]
b. er is geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem;
Er is sprake van een urgent huisvestingsprobleem als het huishouden van aanvrager dakloos is of zeer binnenkort dakloos zal worden. Met dakloosheid wordt gelijkgesteld de situatie waarin het huishouden van aanvrager naar het oordeel van burgemeester en wethouders als gevolg van een probleem met de huisvesting redelijkerwijs geen gebruik meer geacht wordt te kunnen maken van de tot dan toe bewoonde woning. In de volgende gevallen is in ieder geval op zichzelf staand geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem:
[…]
de aanvrager gaat scheiden of is gescheiden maar bewoont nog met de
(ex-)partner één woning;
[…]
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
Een voorliggende voorziening is een voorziening die gelet op haar aard en doel, wordt geacht voor het oplossen van het huisvestingsprobleem van belanghebbende toereikend en passend te zijn.
[…]
Verdrag inzake de rechten van het kind
Art. 5
De Staten die partij zijn, eerbiedigen de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of, indien van toepassing, van de leden van de familie in ruimere zin of de gemeenschap al naar gelang het plaatselijk gebruik, van wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, voor het voorzien in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit Verdrag erkende rechten, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
Art. 7
1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.
2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.
Art. 18
1. De Staten die partij zijn, doen alles wat in hun vermogen ligt om de erkenning te verzekeren van het beginsel dat beide ouders de gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, hebben de eerste verantwoordelijkheid voor de opvoeding en de ontwikkeling van het kind. Het belang van het kind is hun allereerste zorg.
[…]
Art. 27
[…]
3. De Staten die partij zijn, nemen, in overeenstemming met de nationale omstandigheden en met de middelen die hun ten dienste staan, passende maatregelen om ouders en anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind te helpen dit recht te verwezenlijken, en voorzien, indien de behoefte daaraan bestaat, in programma's voor materiële bijstand en ondersteuning, met name wat betreft voeding, kleding en huisvesting.
[…]