201704033/1/A3.
Datum uitspraak: 14 februari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Stichting Onafhankelijk Mobiliteitsadvies, gevestigd te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 31 maart 2017 in zaak nr. 15/8389 in het geding tussen:
de Stichting
en
de korpschef van politie.
Procesverloop
Bij besluit van 30 april 2015 heeft de korpschef naar aanleiding van een door de Stichting ingediend verzoek om informatie documenten openbaar gemaakt.
Bij besluit van 9 november 2015 heeft de korpschef het door de Stichting daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 30 april 2015 herroepen en het verzoek afgewezen.
Bij uitspraak van 31 maart 2017 heeft de rechtbank het door de Stichting daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Stichting hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 januari 2018, waar de Stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigde], advocaat te Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
1. De Stichting heeft het Landelijk Parket Team Verkeer op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) verzocht om een volledige opgave van alle verschillende meetmiddelen die de diverse Nederlandse politiekorpsen gebruiken om snelheidsovertredingen waar te nemen. Met een volledige opgave worden bedoeld merk, type, soort, alsmede een zo nauwkeurig mogelijke opgave van de datum vanaf wanneer dat apparaat wordt gebruikt. Daarbij wil de Stichting van elk apparaat ook de technische specificaties verkrijgen, waaruit blijkt op welke wijze dat apparaat metingen verricht, en onder welke voorwaarden en omstandigheden het apparaat functioneert. Tevens wil de Stichting van elk apparaat weten op grond van welke wettelijke bepaling het gebruik daarvan is toegelaten, en op welke wijze de nauwkeurigheid van de door dat apparaat gegenereerde meetgegevens is gewaarborgd.
Bij brief van 17 maart 2015 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het verzoek van de Stichting doorgezonden aan de korpschef.
Bij brief van 16 april 2015 heeft de Stichting de korpschef in gebreke gesteld.
Bij het besluit van 30 april 2015 heeft de korpschef ten aanzien van 30 auto’s de NMI-verklaring verstrekt.
Bij brief van 11 juni 2015 heeft de Stichting pro forma bezwaar gemaakt en bij brief van 2 juli 2015 heeft zij de gronden van het bezwaar ingediend.
Bij brief van 7 september 2015 heeft de gemachtigde van de Stichting desgevraagd te kennen gegeven dat hij voor een telefonische hoorzitting beschikbaar is op 16 september 2015.
Bij brief van 14 september 2015 heeft de Stichting de korpschef in gebreke gesteld.
Op 16 september 2015 heeft een telefonische hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 9 november 2015 heeft de korpschef vermeld dat de Stichting bij de hoorzitting het verzoek heeft gespecificeerd in die zin dat wordt verzocht om openbaarmaking van documenten over geijkte boordsnelheidsmeters in ‘gewone politievoertuigen’ voorzien van een kalibratietabel, evenals de boordsnelheidsmeter/kalibratie(test)kast. Omdat voldoen aan het verzoek volgens de korpschef 701 manuren zou kosten, heeft hij het verzoek afgewezen.
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en dat dat evenzeer geldt voor de bevoegdheid om beroep in te stellen. Daaraan heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat de Stichting een zeer omvangrijk Wob-verzoek heeft gedaan en het verzoek vaag is geformuleerd. De gemachtigde van de Stichting heeft volgens de rechtbank geweigerd mee te werken aan een nadere specificatie van zijn verzoek en vragen daarover ontwijkend beantwoord. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat de gemachtigde persisteert in het verzoek om openbaarmaking ten aanzien van documenten die al openbaar zijn. De Stichting heeft documenten die naar aanleiding van eerdere Wob-verzoeken aan haar ter beschikking zijn gesteld niet gepubliceerd. Verder heeft de gemachtigde van de Stichting pas gereageerd op de uitnodiging om een hoorzitting te plannen op de eerste dag dat een hoorzitting gepland kon worden. Vervolgens geeft hij aan dat hij kan op een hoorzitting op de laatst aangeboden datum en stuurt hij nog voordat de hoorzitting wordt gehouden een ingebrekestelling wegens niet tijdig beslissen. Door zich zo te gedragen, kan het bestuursorgaan niet tijdig een besluit op het bezwaar nemen. Voorts getuigt deze handelwijze ervan dat gemachtigde voortdurend als de beslistermijn verstrijkt, of wanneer hij veronderstelt dat deze is verstreken, vraagt om vaststelling van dwangsommen en welbewust discussie uitlokt over de verdaging van beslistermijnen en het verbeuren van dwangsommen. De gemachtigde van de Stichting heeft voorts niet concreet willen of kunnen maken welk onderzoek de Stichting verricht en waarom de exorbitant grote hoeveelheid aan gegevens waarom zij heeft gevraagd zinvol is voor een onderzoek of een database. De gemachtigde van de Stichting heeft het Centraal Justitieel Incassobureau (hierna: het CJIB) en de wijze waarop het uitvoering geeft aan zijn bevoegdheid inzake handhaving van verkeersregels "walgelijk" genoemd. In andere procedures heeft hij verklaard "oog om oog, tand om tand" en dat hij "geen cadeautjes weggeeft". Dit bevestigt volgens de rechtbank dat hij met zijn procedures voornamelijk financieel voordeel tracht te verkrijgen.
3. De Stichting betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en beroep in te stellen. Daartoe voert zij aan dat het Wob-verzoek overzichtelijk is. Het Landelijk Parket Team Verkeer had volgens de Stichting onmiddellijk een lijstje van meetmiddelen kunnen maken en per onderdeel kunnen nagaan waar de informatie over de apparaten te vinden is. Tijdens de in bezwaar gehouden hoorzitting heeft de gemachtigde van de Stichting verklaard dat hij van mening is dat het verzoek voldoende gespecificeerd is, maar dat het bestuursorgaan altijd om een nadere specificatie kan vragen. Hij heeft vervolgens duidelijk op de vragen van de gemachtigde van de korpschef geantwoord. Volgens de Stichting is de informatie niet reeds openbaar, want in dat geval zou de korpschef het Wob-verzoek niet hebben afgewezen omdat het te veel tijd vergt. Dat de Stichting de informatie van eerdere verzoeken niet heeft gepubliceerd, is omdat zij de informatie voor eigen gebruik wil hebben. Verder stelt de Stichting dat de uitnodiging voor het plannen van een hoorzitting pas op 2 september 2015 is ontvangen en haar gemachtigde daar reeds op 7 september 2015 op heeft gereageerd. De door de minister voorgestelde tijdstippen voor een hoorzitting waren op een korte termijn, waardoor haar gemachtigde slechts de laatste dag beschikbaar was. Op het conceptverslag van de korpschef heeft de gemachtigde van de Stichting reeds de eerstvolgende werkdag gereageerd. Doordat de korpschef het bezwaar traag heeft behandeld, heeft de Stichting een ingebrekestelling gestuurd. Verder voert de Stichting aan dat de rechtbank niet door heeft gevraagd over het doel van het verzoek. De Stichting heeft een kritische houding ten opzichte van de grootschalige snelheidshandhaving en wil in kaart brengen op welke wijze die handhaving plaatsvindt en aan welke eisen die moet voldoen. Dat de gemachtigde van de Stichting het CJIB en diens activiteiten "walgelijk" vindt, doet niet ter zake. Het achterliggende belang is misstanden aan de kaak te stellen. Daarvoor dient juist de Wob, aldus de Stichting.
3.1. Ter zitting van de Afdeling is gebleken dat de documenten waarom de Stichting heeft verzocht en ten aanzien waarvan het verzoek is doorgestuurd naar de korpschef openbaar zijn gemaakt door plaatsing op de website www.politie.nl. [gemachtigde] heeft namens de Stichting verklaard dat dit de documenten zijn die worden bedoeld en dat hij er vanuit gaat dat dit alle documenten zijn waarom de Stichting heeft verzocht. Reeds omdat de Stichting in bezwaar heeft gevraagd om vergoeding van de proceskosten en in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd dat de korpschef die kosten ten onrechte niet heeft vergoed, heeft de Stichting belang bij een beoordeling van het door haar ingestelde hoger beroep.
3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129 en ECLI:NL:RVS:2014:4135), kan ingevolge artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Deze artikelen verzetten zich tegen inhoudelijke behandeling van een bij de bestuursrechter ingesteld beroep dat misbruik van recht behelst, en bieden een wettelijke grondslag voor niet-ontvankelijkverklaring van een zodanig beroep. Daartoe zijn zwaarwichtige gronden vereist, die onder meer aanwezig zijn indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij zijn gegeven, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 februari 2015; ECLI:NL:RVS:2015:426), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. 3.3. [gemachtigde], die zowel gemachtigde van de Stichting als haar voorzitter is, voert op eigen naam, dan wel als rechtsbijstandsverlener, veelvuldig procedures betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. De Afdeling heeft onder andere in de uitspraken van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1987, van 5 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2640, en van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3580, in zaken waarin [gemachtigde] als gemachtigde optrad, geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en een rechtsmiddel in te stellen. In de schriftelijke uiteenzetting heeft de korpschef toegelicht dat het Korps Landelijke Politiediensten en zijn rechtsopvolger reeds vele duizenden euro’s aan proceskostenvergoedingen en dwangsommen aan de Stichting dan wel haar gemachtigde hebben voldaan. De Afdeling is van oordeel dat het door de Stichting ingediende Wob-verzoek algemeen en vaag is geformuleerd en zeer omvangrijk is. Zo blijkt uit het daarvan opgemaakte verslag dat namens de korpschef tijdens de in bezwaar gehouden telefonische hoorzitting is gevraagd in hoeverre het verzoek, voor zover het is doorgezonden aan de korpschef, betrekking heeft op de meetmiddelen mobiele trajectsnelheidsmeter, vast opgestelde trajectsnelheidsmeter, mobiele radarsnelheidsmeter, laser snelheidsmeter, geijkte boordsnelheidsmeter en/of bromfietsrollentestbank. Namens de Stichting is verklaard dat het verzoek enkel betrekking heeft op geijkte boordsnelheidsmeters. Als de Stichting met het Wob-verzoek trachtte die stukken zo snel mogelijk te verkrijgen, had het op haar weg gelegen om een specifieker verzoek in te dienen en na te gaan bij welk bestuursorgaan de stukken over geijkte boordsnelheidsmeters berusten. De algemene en vage formulering van het Wob-verzoek en de grote omvang maakten het niet mogelijk om er tijdig en adequaat op te beslissen. Dit doet afbreuk aan het doel waartoe het verzoek naar gesteld is ingediend. Bovendien maakt dit het op het verzoek te nemen besluit onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures.
Ter zitting van de rechtbank is namens de Stichting verklaard dat doel van het verzoek is om uit te zoeken hoe snelheid wordt gemeten. Zij wil de documenten bekijken om te zien hoe de politie het handhavingswerk uitvoert. Nadat de gemachtigde van de korpschef had gesteld dat de Stichting niet duidelijk heeft gemaakt wat zij met de documenten wil, heeft de gemachtigde van de Stichting, hoewel hij nog het woord heeft gehad, het doel van het verzoek niet nader geconcretiseerd. Evenmin heeft de Stichting in hoger beroep haar stelling dat zij de documenten wil gebruiken voor een database en een onderzoek nader geconcretiseerd, noch met stukken gestaafd. Voorts stelt de Afdeling met de rechtbank vast dat documenten over verkeershandhaving die de Stichting eerder via Wob-verzoeken heeft verkregen niet op de website zijn geplaatst en evenmin tot een publicatie of nieuwbericht op de website van de Stichting hebben geleid. Het meest recente nieuwsbericht op de website van de Stichting is van januari 2011 en de enige publicatie van december 2009. Voor zover de Stichting heeft gesteld dat zij via Wob-verzoeken geen, dan wel onjuiste of onbetrouwbare informatie, heeft gekregen, overweegt de Afdeling dat namens de Stichting ter zitting van de Afdeling is verklaard dat in 2015 en 2016 door bestuursorganen steeds meer documenten over verkeershandhaving op hun websites zijn gepubliceerd. Het feit dat deze publicaties niet hebben geleid tot een bericht of publicatie op de website van de Stichting wijst er niet op dat de Stichting daadwerkelijk onderzoek naar verkeershandhaving doet. De Stichting heeft verder gesteld dat zij het Wob-verzoek heeft ingediend om meer munitie te vergaren om in voorkomende gevallen snelheidsboetes te kunnen aanvechten. In dit verband overweegt de Afdeling dat, zoals zij bijvoorbeeld in haar uitspraak van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3580, reeds heeft overwogen, een verzoek op grond van artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht of artikel 11, vierde lid, of artikel 19, vierde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften de aangewezen weg is om ten behoeve van het aanvechten van een verkeersboete informatie betreffende de boete te verkrijgen. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft overwogen (arrest van 17 oktober 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:8247) dat andere stukken dan het zaakoverzicht en de foto bij de beoordeling van een verkeersboete moeten worden betrokken indien redelijkerwijs twijfel bestaat over de aspecten waarop die stukken betrekking hebben. De noodzaak om voor een correcte beoordeling van een verkeersboete over bepaalde stukken te beschikken, maakt dus deel uit van de beoordeling van de boete in administratief beroep of in de procedure bij de bevoegde rechter en kan zo nodig in die procedures aan de orde worden gesteld. Blijkens het daarvan opgemaakte verslag is tijdens de telefonische hoorzitting in bezwaar aan de gemachtigde van de Stichting gevraagd of hij er bekend mee is dat categorieën van documenten waarom is gevraagd op de website www.politie.nl en/of www.mijnpolitie.nl en/of www.cjib.nl openbaar zijn gemaakt en of hij op enig tijdstip voor of na indiening van het verzoek die websites heeft geraadpleegd om te bezien of de gevraagde documenten al openbaar zijn gemaakt. Daarop heeft de gemachtigde van de Stichting geantwoord "Ik ben bekend met deze websites en heb daar ook wel eens op gekeken, maar niet specifiek met het oog op deze documenten. Niettemin is mij nooit opgevallen dat deze documenten daar vindbaar zijn." Voorts is de gemachtigde van de Stichting gevraagd of hij - met het bestuursorgaan - van oordeel is dat indien de gevraagde documenten al op voormelde websites openbaar zijn gemaakt, daarmee aan het doorgezonden verzoek is voldaan en zo ja, wat dan nog het procesbelang is. Daarop heeft de gemachtigde van de Stichting geantwoord "dat de gevraagde documenten niet op deze websites zijn gepubliceerd. Het procesbelang bestaat uit beantwoording van het verzoek door een verwijzing naar waar de gevraagde informatie voor een ieder toegankelijk is en op een gemakkelijke wijze geraadpleegd kan worden." De Stichting is kennelijk niet voorafgaand aan het indienen van het verzoek, dan wel nadat haar duidelijk werd dat volgens haar niet alle gevraagde documenten bij besluiten op het verzoek werden verstrekt, nagegaan of die documenten inmiddels openbaar zijn gemaakt via websites. Evenmin heeft zij - nadat zij er tijdens de telefonische hoorzitting op is gewezen dat veel documenten reeds op websites openbaar zijn gemaakt - duidelijk gemaakt welke documenten volgens haar niet op websites openbaar zijn gemaakt die zij wel wenst te verkrijgen. In de in hoger beroep ingediende schriftelijke uiteenzetting van 2 augustus 2017, die de Afdeling op diezelfde dag aan de gemachtigde van de Stichting heeft doorgezonden, heeft de korpschef gesteld dat de informatie waarom de Stichting heeft gevraagd op eenvoudige wijze te vinden is op www.politie.nl. Ter zitting van de Afdeling op 30 januari 2018 heeft de gemachtigde van de Stichting aanvankelijk gepersisteerd in zijn stelling dat de gevraagde documenten niet op de website te vinden zijn. Nadat de Afdeling hem de eenvoudig op de website www.politie.nl gevonden ijkrapporten van boordsnelheidsmeters van politieauto’s heeft getoond, heeft hij bevestigd dat dat de documenten zijn die worden bedoeld en dat hij ervan uitgaat dat dit alle documenten zijn waarom de Stichting heeft verzocht. De Stichting is aldus gedurende bijna een half jaar na bekend te zijn geworden met de stelling van de korpschef dat de documenten eenvoudig op www.politie.nl te vinden zijn, niet nagegaan of zij die documenten daar kon vinden. Naar het oordeel van de Afdeling doet de uit het voorgaande blijkende passieve houding van de Stichting afbreuk aan het doel waartoe het verzoek naar gesteld is ingediend, namelijk gebruik van de documenten voor een database, voor onderzoek en om snelheidsboetes aan te vechten.
In de voormelde uitspraak van 13 juli 2016 is overwogen dat [gemachtigde], die ook in deze zaak als gemachtigde van de Stichting optreedt, in een van de zaken die tot die uitspraak hebben geleid bij de rechtbank heeft verklaard dat de Stichting tot doel heeft bewijs te vergaren dat het CJIB erop uit is zoveel mogelijk geld binnen te halen aan verkeersboetes en dat hij ter zitting bij de Afdeling heeft verklaard dat zijn handelwijze is ingegeven door frustratie over het structureel negeren van post in het verleden door het CJIB en uit grote onvrede over het verkeersbeleid in Nederland in het algemeen. [gemachtigde] heeft het CJIB en de wijze waarop het uitvoering geeft aan zijn bevoegdheid daarbij "walgelijk" genoemd en zijn eigen procesgedrag een vorm van vergelding; "oog om oog, tand om tand". [gemachtigde] heeft voorts ter zittingen bij de rechtbank in die zaken herhaaldelijk uitdrukkelijk gesteld dat hij "geen cadeautjes weggeeft", wat bevestigt dat hij met de beroepen voornamelijk financieel voordeel tracht te verkrijgen, aldus de Afdeling in de voormelde uitspraak. In het in deze zaak ingediende hogerberoepschrift heeft [gemachtigde] namens de Stichting vermeld dat hij de kwalificatie "walgelijk" voor het CJIB en diens activiteiten nog steeds treffend acht. Ter zitting van de Afdeling heeft hij dit nogmaals bevestigd en heeft hij het CJIB "verachtelijk" genoemd.
Gelet op het voorgaande, is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de Stichting het Wob-verzoek heeft ingediend en procedeert tegen de daarop genomen besluiten wegens rancune jegens bestuursorganen die zich met verkeershandhaving bezig houden, dan wel om financieel voordeel te verkrijgen. De Stichting heeft haar rechten en bevoegdheden zodanig evident aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waarvoor zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten en bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. De rechtbank heeft derhalve terecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, griffier.
w.g. Daalder w.g. Noordhoek
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2018
819.