201808693/1/R3.
Datum uitspraak: 19 december 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te Makkinga, gemeente Ooststellingwerf,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Ooststellingwerf,
verweerder.
Procesverloop
Bij uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2498, heeft de Afdeling het besluit van de raad van 26 mei 2015, nr. 8, waarbij het bezwaar van [appellant] ongegrond is verklaard, vernietigd. [appellant] heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 december 2018, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en [persoon], zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellant] woont aan de [locatie] te Makkinga. Hij stelt hinder te ondervinden van activiteiten die plaatsvinden op het nabij zijn woning gelegen motorcrossterrein Prikkedam. Voor zover thans van belang heeft de raad bij besluit van 26 februari 2013 het bestemmingsplan "Motorcrossterrein Prikkedam" vastgesteld. De Afdeling heeft dit vaststellingsbesluit bij uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2229, vernietigd. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft [appellant] de raad bij brief van 2 oktober 2014 verzocht opnieuw een bestemmingsplan vast te stellen. De raad heeft deze aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen bij besluit van 16 december 2014 afgewezen en vervolgens het tegen dit besluit gemaakte bezwaar bij besluit van 26 mei 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 21 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2498, heeft de Afdeling dit besluit op bezwaar vernietigd. Vanwege deze uitspraak dient de raad een nieuw besluit op bezwaar te nemen. 3. Bij brief van 28 september 2016 aan de raad heeft [appellant] naar aanleiding van de uitspraak van 21 september 2016 aangedrongen op een tijdige beslissing inzake het bestemmingsplan Prikkedam en verzocht een nieuw bestemmingsplan hiervoor vast te stellen.
Bij brief van 25 oktober 2016 heeft het gemeentebestuur aan [appellant] medegedeeld dat de beslissing op zijn bezwaar op grond van artikel 7:10, vierde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt verdaagd. Daarbij heeft het gemeentebestuur toegelicht dat het niet mogelijk is om binnen de wettelijk gestelde termijnen een nieuw besluit op bezwaar te nemen, nu is gestart met een procedure tot vaststelling van een bestemmingsplan, en een wettelijk verplichte uitgebreide voorbereidingsprocedure moet worden doorlopen.
Bij brief van 9 mei 2017 heeft [appellant] de raad in gebreke gesteld. Vervolgens heeft [appellant] bij brief van 1 juni 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar. De Afdeling heeft dit beroep in haar uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2018:2403, niet-ontvankelijk verklaard en daartoe overwogen - kort gezegd - dat het gemeentebestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat verder uitstel nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften en daarom toepassing heeft mogen geven aan artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb. 4. Bij brief van 21 september 2018 heeft [appellant] wederom bij de raad aangedrongen op een spoedige beslissing inzake het bestemmingsplan voor het motorcrossterrein Prikkedam, verzocht om binnen vier weken een nieuw bestemmingsplan vast te stellen voor het motorcrossterrein en de raad in gebreke gesteld.
5. [appellant] heeft wederom beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
6. Volgens de raad is verder uitstel nog steeds nodig om op zorgvuldige wijze een nieuw bestemmingsplan voor te bereiden en vast te stellen. Daarvoor geeft hij als redenen dat het om een complexe zaak met een lange voorgeschiedenis en tegenstrijdige belangen gaat en dat het gemeentebestuur de afgelopen periode heeft geprobeerd om met alle betrokkenen overeenstemming te bereiken over de uitgangspunten van een nieuwe planologische regeling, hetgeen uiteindelijk niet is gelukt.
7. Naar het oordeel van de Afdeling kon ten tijde van de ingebrekestelling op 21 september 2018, gelet op het tijdsverloop sinds de voormelde uitspraak van de Afdeling van 21 september 2016, redelijkerwijs niet meer worden gesproken van een situatie als bedoeld in artikel 7:10, vierde lid, aanhef en onder c, van de Awb. In dit geval moet de verstreken periode van inmiddels twee jaren toereikend worden geacht om een bestemmingsplan vast te stellen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat deze zaak draait om de gevolgen van motorcrossterrein Prikkedam voor de geluidbelasting op de woningen in de omgeving en de Afdeling reeds bij uitspraak van 18 juni 2014 het besluit tot vaststelling van het vorige bestemmingsplan heeft vernietigd om reden dat de raad naar dit aspect onvoldoende onderzoek had gedaan.
8. Gelet op het voorgaande en gegeven het feit dat de raad niet binnen twee weken nadat hij bij brief van 21 september 2018 in gebreke is gesteld alsnog een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, is het beroep gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
9. De raad dient op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb alsnog een besluit op het bezwaar van [appellant] te nemen en bekend te maken. De Afdeling zal daartoe op grond van het derde lid een andere termijn dan vermeld in het eerste lid bepalen, omdat de naleving van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen wettelijke voorschriften voor de vaststelling van een bestemmingsplan, in aanmerking genomen ook het inspraakbeleid van de raad, daartoe noopt. Daarbij gaat de Afdeling ervan uit dat - zoals de raad ter zitting heeft bevestigd - begin januari een voorontwerp voor de duur van zes weken ter inzage kan worden gelegd, waarna - rekening houdend met het vragen van een nader advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage - binnen twaalf weken een ontwerp voor de duur van zes weken ter inzage kan worden gelegd, gevolgd door een vaststelling van een bestemmingsplan binnen twaalf weken en een bekendmaking binnen zes weken.
10. De Afdeling bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat het college een dwangsom verbeurt voor iedere dag dat het in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De Afdeling ziet aanleiding de hoogte van deze dwangsom vast te stellen op een bedrag van € 250,00 per dag, met een maximum van een bedrag van € 37.500,00.
11. Over het verzoek van [appellant] om met toepassing van artikel 8:55c van de Awb de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast te stellen, overweegt de Afdeling - zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 4 mei 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM3260 - dat het nemen van een besluit omtrent vaststelling van een bestemmingsplan, ook in het geval daaraan een aanvraag ten grondslag ligt, niet het nemen van een beschikking op aanvraag als bedoeld in artikel 4:17 gelezen in samenhang met artikel 1:3, tweede lid, van de Awb is. Dit betekent dat geen dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb is verbeurd. 12. Het beroep is gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit dient te worden vernietigd.
13. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Daarbij zal de Afdeling een wegingsfactor van 0,5 (licht) hanteren.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B];
III. draagt de raad van de gemeente Ooststellingwerf op om binnen 44 weken na de verzending van deze uitspraak:
a. een nieuw besluit op het bezwaar van [appellant A] en [appellant B] te nemen; bij dit besluit of tegelijkertijd met dit besluit zal onder meer een bestemmingsplan voor het motorcrossterrein Prikkedam moeten worden vastgesteld;
b. dit besluit of deze besluiten op de voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. bepaalt dat de raad van de gemeente Ooststellingwerf een dwangsom verbeurt voor elke dag waarmee het de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro) bedraagt, met een maximum van € 37.500,00 (zegge: zevenendertigduizend vijfhonderd euro);
V. veroordeelt de raad van de gemeente Ooststellingwerf tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 355,78 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro en achtenzeventig cent), waarvan € 250,50 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Ooststellingwerf aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Boer, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Boer
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 december 2018
745. BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
[…]
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12
1. Indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit dan wel het niet tijdig bekendmaken van een van rechtswege verleende beschikking, is het niet aan een termijn gebonden.
2. Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
[…]
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
2. De termijn wordt opgeschort gerekend vanaf de dag na die waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste zes weken verdagen.
4. Verder uitstel is mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
5. Indien toepassing is gegeven aan het tweede, derde of vierde lid, doet het bestuursorgaan hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbenden.
Artikel 8:55c
Indien het beroep gegrond is, stelt de bestuursrechter desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:55d
1. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt.
2. De bestuursrechter verbindt aan zijn uitspraak een nadere dwangsom voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De artikelen 611c en 611g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
3. In bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.