201704956/1/A3.
Datum uitspraak: 18 juli 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 mei 2017 in zaken nrs. 15/4902, 15/4904 en 15/4907 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Katwijk.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 20 januari 2015 heeft het college beslist op drie verzoeken van [appellante] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur informatie te verstrekken.
Bij afzonderlijke besluiten van 26 mei 2015 heeft het college de door [appellante] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2017 heeft de rechtbank de door [appellante] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juni 2018, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. C.M. Nieman, zijn verschenen.
Overwegingen
Aangevallen uitspraak
1. De rechtbank heeft overwogen dat het college alle gevraagde documenten, voor zover bij het college aanwezig, aan [appellante] heeft verstrekt. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat de overige gevraagde documenten zich onder het college bevinden. De bezwaren van [appellante] tegen de primaire besluiten zijn ongegrond in plaats van niet-ontvankelijk. [appellante] is door de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren echter niet in haar belangen geschaad. Daarom is er geen aanleiding de bestreden besluiten te vernietigen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
2. [appellante] betoogt in hoger beroep dat de aan haar verstrekte informatie inhoudelijk onjuist is. Voorts zijn volgens haar de primaire besluiten en de besluiten op bezwaar door onbevoegde ambtenaren genomen en zijn ook de ambtenaren die stellen het college in beroep en hoger beroep te vertegenwoordigen niet bevoegd dat te doen. Ten slotte heeft het college haar ten onrechte niet opnieuw in de gelegenheid gesteld om op het bezwaar te worden gehoord, nadat zij niet bij de hoorzitting is verschenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus [appellante].
2.1. In hoger beroep is onbestreden het rechtbankoordeel dat de gevraagde documenten, voor zover deze in het bezit van het college zijn, aan [appellante] zijn verstrekt. Gelet hierop heeft [appellante] geen belang bij een oordeel van de Afdeling over de door haar aangevoerde beroepsgronden tegen de aangevallen uitspraak. Dat oordeel, hoe dat ook luidt, kan immers voor [appellante] niet leiden tot een ander door haar gewenst resultaat dan reeds is bereikt met de verstrekking van de door haar gevraagde documenten.
Conclusie
3. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. De Wilde
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2018
598.