ECLI:NL:RVS:2018:3752
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- H.G. Lubberdink
- A.J.C. de Moor-van Vugt
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 16 mei 2018 afgewezen, waarna de vreemdeling op 13 juni 2018 in beroep ging bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de procedure heeft de staatssecretaris medegedeeld dat de vreemdeling op 21 juni 2018 een nieuwe asielaanvraag heeft ingediend, waarop hem op 4 juli 2018 een asielvergunning is verleend. De staatssecretaris stelde dat de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep, omdat hij inmiddels een asielvergunning had verkregen.
De vreemdeling handhaafde echter zijn hoger beroep, met het argument dat hij de onrechtmatigheid van het besluit van 16 mei 2018 wilde vaststellen om mogelijk schadevergoeding te kunnen aanvragen. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden en dat hij daarom geen belang had bij handhaving van het hoger beroep. De Raad verwees naar eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad en concludeerde dat het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk was. De Raad verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.